[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2009, 09/5 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2010. Namens appellant is mr. Karkache verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
1.1. De gemachtigde van appellant heeft op 18 juni 2008 een bezwaarschrift ingediend tegen de weigering van het Uwv om een besluit te nemen op zijn aanvraag van 28 januari 2008, welke aanvraag betrekking had op een verzoek om herziening van een besluit op grond van de Werkloosheidswet (hierna: WW). In die aanvraag was aangekondigd dat nadere stukken zouden worden toegezonden.
1.2. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het Uwv de gemachtigde van appellant bij brief van 17 september 2008 verzocht om aan te tonen dat de aanvraag van 28 januari 2008 destijds bij het Uwv is bezorgd. Als reden daarvoor heeft het Uwv aangevoerd dat het verzoek van 28 januari 2008 niet in het WW-dossier van appellant was aangetroffen. Het Uwv heeft tevens verzocht om, voor zover de aangekondigde toezending van stukken heeft plaatsgevonden, deze toezending aan te tonen.
1.3. Bij faxbericht van 11 november 2008 heeft de gemachtigde van appellant een brief van Falk Courier B.V. (hierna: Falk), gericht aan de gemachtigde, toegezonden aan het Uwv. Deze brief luidt:
‘Middels dit schrijven bevestigen wij u dat wij op 28 januari 2008 het bij U opgehaalde poststuk via normale instructies meegenomen hebben en 29 januari op of omstreeks 1.30 uur hebben bezorgd in de brievenbus van het UWV te Rotterdam, St. Jacobsplein 51.’
1.4. Bij besluit van 24 november 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv overwogen dat met de brief van Falk de bezorging van de aanvraag van 28 januari 2008 niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt. Door het Uwv is niet voor ontvangst van de aanvraag getekend, terwijl verder niet kan worden beoordeeld of het met de brief van Falk bedoelde poststuk de aanvraag van 28 januari 2008 betrof. Onder verwijzing naar de jurisprudentie heeft het Uwv voorts gesteld dat het risico dat is genomen door de aanvraag door Falk te laten verzenden voor rekening van de afzender komt. Omdat de aanvraag van 28 januari 2008 niet is ontvangen, kan niet gesteld worden dat het Uwv niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Om die reden heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de vaste rechtspraak van de Raad waaruit volgt dat de gevolgen van het niet-aangetekend verzenden van een poststuk in het algemeen voor rekening van de verzender komen. De rechtbank was van oordeel dat de enkele mededeling van Falk dat een poststuk was afgeleverd onvoldoende is voor de levering van het bewijs dat de brief van 28 januari 2008 op het juiste adres was bezorgd.
3. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de brief van Falk waarin staat dat het stuk bij Uwv is gedeponeerd. Tevens is gewezen op de liberalisering van de postmarkt in welk verband is betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het afleveren van poststukken via Falk niet kan worden gelijkgesteld met verzending per gewone post.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De verklaring van Falk van 11 november 2008, meer dan negen maanden na de datum in geding, is zo weinig specifiek dat daaruit niet kan worden afgeleid dat het stuk inderdaad in de nacht van 28 op 29 januari 2008 is afgegeven dan wel, zo dat wel zou zijn geschied, dat het afgegeven stuk de aanvraag om herziening van het WW-besluit is. Er is ook geen ondersteunend bewijs dat de aanvraag toen is gedaan, bijvoorbeeld in de vorm van de nazending van de aangekondigde stukken of een telefonische navraag naar de bevestiging van ontvangst. Anders dan de gemachtigde van appellant blijkbaar veronderstelt, speelt in dit geval de vraag naar de betekenis van de per 1 april 2009 tot stand gebrachte liberalisering van de postmarkt voor de vraag of de aanvraag is ingediend geen rol.
4.2. Uit 4.1 volgt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de aanvraag heeft gedaan, zodat er geen sprake was van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant kon daartegen dan ook geen bezwaar maken. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.