ECLI:NL:CRVB:2010:BN4041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en bezwaartermijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder de WW-uitkering van appellante ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar uitkering, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het Uwv niet eerder dan op 24 april 2008 aan appellante bekend was gemaakt, waardoor het bezwaar te laat was ingediend.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de beslissing van 3 oktober 2007 wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moet worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen dit besluit was aangevangen op 25 april 2008, en dat het bezwaar van appellante op 5 mei 2008 tijdig was ingediend. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,-- bedragen, en moest het Uwv het griffierecht van € 149,-- vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 12 augustus 2010 door de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B. Barentsen als leden.