[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 december 2009, 08/1925 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. De Hoop. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand.
1.1. Appellante was werkzaam als [medewerkster] bij de Hogeschool van Utrecht. Zij is op 9 juni 1997 uitgevallen als gevolg van psychische klachten die samenhingen met een hoge werkdruk en spanningen op het werk. Haar is ingaande 8 juli 1998 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Bij besluit van 20 oktober 2003 is de WAO-uitkering met ingang van 21 december 2003 ingetrokken op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van deze datum minder was dan 15%.
1.3. De rechtbank Utrecht heeft op 3 augustus 2005 het beroep, ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 24 februari 2005, waarbij de bezwaren van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2003 ongegrond zijn verklaard, ongegrond verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 14 december 2007 (05/5649 WAO, LJN BC0365) heeft de Raad de in 1.3 vermelde uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 24 februari 2005 voor zover aangevochten vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen. De Raad heeft overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts, nog daargelaten dat de primaire medische boordeling werd verricht door een arts, die niet als verzekeringsarts was geregistreerd, in onder andere de lange periode van arbeidsongeschiktheid van appellante en de door haar in bezwaar ingebrachte medische informatie aanleiding had moeten zien voor eigen onderzoek.
1.5. Na uitspraak van de Raad heeft bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal een expertise gevraagd aan psychiater-psychoanalyticus B. Oskam. Oskam heeft in zijn rapportage van 12 mei 2008 geconcludeerd dat bij appellante op 21 december 2003 geen sprake is van een psychiatrische stoornis in engere zin noch van objectiveerbare psychiatrische beperkingen als gevolg van een psychiatrisch ziektebeeld. Admiraal heeft na een spreekuurcontact met appellante en op grond van deze expertise vastgesteld dat er geen aanleiding is af te wijken van het oordeel van de primaire arts om geen arbeidsbeperkingen aan te nemen. Bezwaararbeidsdeskundige J. den Hartog heeft vervolgens gerapporteerd dat de eerder aan appellante geduide functies geschikt blijven. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 2 juni 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het besluit een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag heeft.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat gelet op de uitspraak van de Raad van 14 december 2007, er geen beoordeling met terugwerkende kracht per 21 december 2003 (meer) kan plaatsvinden nu er sprake is (geweest) van een onzorgvuldig medisch onderzoek. Het Uwv had appellante per 21 december 2003 moeten indelen in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% en de WAO-uitkering van appellante per toekomende datum moeten aanpassen. Voorts is aangevoerd dat het medisch onderzoek zoals thans verricht door Admiraal, onzorgvuldig is doordat dit onderzoek in hoofdzaak gebaseerd is op de bevindingen van het medisch onderzoek in 2003 welk onderzoek niet betrouwbaar is bevonden. Daarnaast heeft Admiraal weinig tot geen onderzoek gedaan naar de chronische vermoeidheidsklachten. Weliswaar is appellante op zijn spreekuur geweest, maar dit had louter tot doel het initiëren van de expertise door Oskam. Het had op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen de chronische vermoeidheidsklachten te onderzoeken aan de hand van het Verzekeringsgeneeskundig Protocol CVS (hierna: het Protocol CVS). Wat betreft de expertise van Oskam, merkt appellante op dat deze niet gevolgd kan worden, aangezien Oskam niet als deskundige is aan te merken op het gebied van burnout/CVS.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen. De Raad overweegt dat gelet op de overwegingen in zijn uitspraak van 14 december 2007 het Uwv niet gehouden is om de WAO-uitkering van appellante per 21 december 2003 te berekenen naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse noch om een eventuele herziening van de WAO-uitkering eerst in de toekomst te laten plaatsvinden. Ook staat de uitspraak niet in de weg aan het betrekken van eerdere medische bevindingen bij de beoordeling van de belastbaarheid. Met de onderzoeken door Admiraal en de op zijn verzoek ingeschakelde psychiater Oskam, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad het in de uitspraak van 14 december 2007 neergelegde (procedurele) motiveringsgebrek hersteld. De beroepsgrond dat onvoldoende rekening is gehouden met appellantes klachten, waaronder haar chronische vermoeidheidsklachten, slaagt evenmin. Psychiater Oskam heeft in zijn rapportage van 12 mei 2008 inzichtelijk geconcludeerd dat bij appellante op 21 december 2003 geen sprake is van een psychiatrische stoornis in engere zin noch van objectiveerbare psychiatrische beperkingen als gevolg van een psychiatrisch ziektebeeld. Hij beschrijft een neurotische persoonlijkheidsstructuur van appellante, maar vindt geen aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. De door appellante op de voorgrond gestelde lichamelijke klachten, die door haar behandelaars zijn ingekaderd als uitingen van het chronische vermoeidheidssyndroom, kan hij vanuit zijn psychiatrisch onderzoek niet verklaren. Admiraal heeft na kennisname van de rapportage van Oskam en afgaande op de bevindingen bij zijn spreekuurcontact met appellante op 12 februari 2008 het standpunt betrokken dat niet alleen voor het aannemen van psychische beperkingen geen reden is, maar dat ook beperkingen in het lichamelijk functioneren afwezig kunnen worden geacht omdat de geclaimde chronische moeheid en energieverlies niet hun oorzaak vinden in een somatische afwijking. Appellante heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat zij, anders dan naar voren komt uit de rapportages van Oskam en Admiraal, niet in staat moet worden geacht te functioneren conform de waarden die op de Functionele Mogelijkheden Lijst als normaalwaarden gelden. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij ten gevolge van haar psychische en fysieke klachten zwaarder dan wel anders beperkt is te achten dan is vastgesteld door het Uwv. Wat betreft het niet volgen van het Protocol CVS, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 16 september 2009, LJNBJ7873, waarin is overwogen dat het Protocol CVS een hulpmiddel is voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
4.3. Het is de Raad niet gebleken dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies in medisch opzicht niet geschikt zijn. Ook dit oordeel van de rechtbank wordt onderschreven.
5. De aangevallen uitspraak komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.