ECLI:NL:CRVB:2010:BN3611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7061 + 09-1972 + 09-6075 + 09-6083 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van WAO-uitkering en indeling in arbeidsongeschiktheidsklasse

In deze zaak gaat het om de heropening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 augustus 2010 uitspraak gedaan. Appellante was eerder ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%, maar het Uwv heeft haar per 23 november 2006 ingedeeld in de klasse van 35-45%. De Raad oordeelt dat deze indeling juist is, ondanks de beroepsgrond van appellante die stelt dat zij recht heeft op een hogere indeling. De Raad wijst erop dat de beroepsgrond van appellante niet kan leiden tot de indeling in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse in combinatie met artikel 44 van de WAO.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank de vordering van appellante tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering had moeten toewijzen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze de wettelijke rente onthield en wijst het verzoek van appellante toe. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige. De kosten van het geding in hoger beroep worden begroot op € 644,00, die het Uwv aan appellante moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rechten van appellanten in het kader van de WAO. De Raad bevestigt dat de indeling in arbeidsongeschiktheidsklassen zorgvuldig moet gebeuren en dat appellanten recht hebben op een eerlijke behandeling van hun vorderingen.

Uitspraak

08/7061, 09/1972, 09/6075 en 09/6083 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 18 november 2008, 08/105 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: het Uwv)
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde R.T. van Baarlen van Fiscount Arbeid en Recht hoger beroep in tegen de aangevallen uitspraak en hij vulde de gronden van het hoger beroep aan bij brieven van 16 december 2008, 18 maart 2009, 2 oktober 2009,
28 oktober 2009 en 15 januari 2009.
Het Uwv voerde verweer en legde een, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen, besluit van 23 oktober 2009 over waarbij appellante met ingang van 23 november 2006 is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%. Met zijn brieven van 15 december 2009, 29 december 2009 en 4 februari 2010 voerde het Uwv nader verweer.
De zitting vond plaats op 25 juni 2010. Namens appellante verscheen Van Baarlen, mr. M. Reitsma vertegenwoordigde het Uwv.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het inleidende beroep richtte zich tegen het besluit van 18 december 2007, waarmee het Uwv besliste op het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 13 juli 2007. Met het besluit van 13 juli 2007 weigerde het Uwv de WAO-uitkering van appellante ingaande 18 augustus 2006 te heropenen.
1.2. Met zijn besluit van 18 december 2007 kende het Uwv appellante per 18 augustus 2006 een WAO-uitkering toe naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% en hij verlaagde deze uitkering ingaande 23 november 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
1.3. Met een brief van 11 januari 2008 informeerde het Uwv appellante over de hoogte van haar uitkering per 1 februari 2008. Het Uwv nam op 26 augustus 2009 een besluit over de uitbetaling van de WAO-uitkering van appellante vanaf
1 februari 2008. Het Uwv heeft de WAO-uitkering van appellante per 30 juli 2008 verlaagd. Het Uwv nam tevens besluiten over de nabetaling en verrekening van de uitkering.
2. De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep tegen de brief van 11 januari 2008 niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 18 december 2007 verklaarde zij gegrond en dat besluit vernietigde de rechtbank voor zover het betrekking heeft op de verlaging van de WAO-uitkering van appellante ingaande 23 november 2006.
3.1. De Raad gaat in zijn beoordeling uit van de volgende feiten.
3.2. Appellante was werkzaam als cliëntadviseur bij de Rabobank toen zij in december 1999 uitviel wegens rugklachten. Later ontstonden tevens nek- en beenklachten. In verband hiermee kende het Uwv appellante een WAO-uitkering toe.
3.3. Appellante hervatte gedeeltelijk in haar eigen werk, maar het lukte haar niet haar werktijd tot de oorspronkelijk (full time) werktijd uit te breiden.
3.4. Het Uwv beëindigde de WAO-uitkering van appellante met ingang van 10 februari 2006, omdat haar arbeidsongeschiktheid tot minder dan 15% was afgenomen. Dat besluit staat rechtens onherroepelijk vast.
3.5. Vanaf 10 februari 2006 ging appellante werken als uitzendkracht bij de Rabobank. Zij werkte toen 24 uur per week, verdeeld over drie dagen. Op 21 juli 2006 meldde zij zich ziek wegens toegenomen rugklachten. Na twee weken hervatte zij als uitzendkracht bij de Rabobank, maar nu voor 20 uur per week, verdeeld over vijf dagen. Voor dat werk meldde zij zich per 26 oktober 2006 ziek.
3.6. De verzekeringsarts nam op praktische gronden aan dat het werk dat appellante vanaf begin augustus 2006 tot
26 oktober 2006 deed voor haar de maximale belasting was. De arbeidsdeskundige volstond voor die datum met de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de feitelijk door appellante verrichte werkzaamheden. Het maatvrouwuurloon bedraagt, tussen partijen niet in geschil, € 13,03. De arbeidsdeskundige berekende de resterende verdiencapaciteit op 20/36 x (€ 12,35 + 8%) en becijferde het loonverlies op ongeveer 43%.
4.1. Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van het besluit van 18 december 2007 voor zover dat ziet op de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante per 18 augustus 2006. De in hoger beroep gehandhaafde beroepsgrond is dat in haar uurloon als uitzendkracht van € 12,35 de vakantietoeslag is begrepen. Daarom komt, aldus appellante, haar een WAO-uitkering toe naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% en moet het Uwv haar arbeidsinkomsten onder toepassing van artikel 44 van de WAO verrekenen alsof zij was ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse
45-55%.
4.2. Appellante verlangt dat de Raad haar de wettelijke rente ten laste van het Uwv toekent, die de rechtbank haar onthield.
De omvang van het geding in hoger beroep
5.1. Met het besluit van 23 oktober 2009 deelde het Uwv appellante per 23 november 2006 in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse in en komt daarmee in zoverre volledig aan haar tegemoet. Het laatste zinsdeel van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat er aan in de weg dit besluit in dit geding te betrekken.
5.2. Ter zitting gaf appellante uitdrukkelijk te kennen dat haar hoger beroep niet (langer) ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep tegen de brief van 11 januari 2008.
5.3. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat het hoger beroep zich niet kan uitstrekken tot de besluiten van het Uwv van 26 augustus 2009 (over de uitbetaling van de WAO-uitkering van appellante vanaf 1 februari 2008), het besluit tot de verlaging van de WAO-uitkering van appellante per 30 juli 2008 of de besluiten over de nabetaling en verrekening van de WAO-uitkering. Het besluit van 18 december 2007 vormt immers de buitengrens van het beroep en dat besluit heeft op die besluiten geen betrekking. Evenmin zijn die besluiten aan te merken als besluiten als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb.
5.4. Dat betekent dat het geding in hoger beroep zich beperkt tot de aanspraak van appellante op WAO-uitkering ingaande 18 augustus 2006 en haar aanspraak op wettelijke rente over de nabetaling.
6.1. Daarover overweegt de Raad het volgende.
De heropening van de WAO-uitkering per 18 augustus 2006
6.2. Appellante liet ter zitting uitdrukkelijk haar stelling varen dat zij vanaf 18 augustus 2006 werkzaamheden verrichte, waartoe zij met haar krachten en bekwaamheden niet in staat was.
6.3. Daarmee resteert voor de Raad ter beoordeling of in het uurloon van appellante van € 12,35 vakantietoeslag is begrepen. De Raad is van oordeel dat het Uwv hier het gelijk aan zijn kant heeft. Zoals het Uwv in zijn brief van
4 februari 2010 uiteenzet, ontleent appellante aan de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor uitzendkrachten (ABU-CAO) aanspraak op reserveringen voor vakantiedagen, kort verzuim en buitengewoon verlof, feestdagen en vakantietoeslag. De verwijzing in de uitzendovereenkomst naar de beloning volgens de beloningsregeling van de opdrachtgever waarop appellante zich beroept, strekt er toe te verzekeren dat uitzendkrachten geen lagere beloning ontvangen dan die waartoe de inlener voor zijn reguliere personeel is gebonden en dus niet ter vermindering van haar aan de CAO ontleende aanspraak op vakantietoeslag.
6.4. De indeling van appellante per 18 augustus 2006 in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45% is dus juist. De Raad tekent daarbij aan dat, anders dan appellante blijkbaar meent, haar beroepsgrond niet kan leiden tot de indeling in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse in combinatie met de toepassing van artikel 44 van de WAO.
De wettelijke rente
6.5. Appellante voert terecht aan dat de rechtbank haar vordering tot de toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering had moeten toewijzen. De Raad zal deze omissie herstellen.
6.6.1. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover de rechtbank appellante wettelijke rente over de na te betalen WAO-uitkering onthield. De Raad wijst het verzoek van appellante toe.
6.6.2. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van
1 november 1995, LJN ZB1495, gepubliceerd in JB 1995, 314.
6.7. Voor het overige komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad zal het Uwv veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze begroot de Raad wegens de aan appellante verleende rechtsbijstand op € 644,00.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij niet is beslist over het verzoek van appellante tot schadevergoeding;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente als hiervoor is aangegeven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante € 644,00 aan proceskosten vergoedt;
Bepaalt verder dat het Uwv aan appellante het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht tot € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en M. Greebe en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.L. Venneman.
EV