ECLI:NL:CRVB:2010:BN3483

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4224 WAO en 08-6235 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2002 een uitkering ontving vanwege een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% na een ernstig ongeval in 2001. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De Raad oordeelt dat de intrekking van de uitkering per 12 september 2005 terecht was, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Dit oordeel is gebaseerd op een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waaruit blijkt dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv stand houdt.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn voetklachten onvoldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), niet gevolgd. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsartsen voldoende op de hoogte waren van de klachten van appellant en dat de beperkingen in de FML adequaat zijn vastgesteld. De Raad heeft ook de arbeidskundige grondslag van het besluit beoordeeld en vastgesteld dat er geen trillingsbelasting voorkomt in de functie van productiemedewerker confectie, wat een belangrijk punt was in de beroepsgronden van appellant.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, die het bestreden besluit van het Uwv had vernietigd, maar de Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv voldoende is. De Raad verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juli 2008 ongegrond en bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten.

Uitspraak

08/4224 WAO en 08/6235 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 juni 2008, 06/1813 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant, heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nader besluit genomen, gedateerd 24 juli 2008.
Namens appellant is een aantal brieven overgelegd van revalidatiearts W.C.G. Blanken, waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant is op 14 mei 2001 van een rots gevallen waarbij zijn beide hielbenen zijn verbrijzeld. Sedert 13 mei 2002 ontvangt hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft er medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgehad. Op basis van de bevindingen en conclusies uit deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2005 de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 12 september 2005 ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% bedroeg. Het door appellant tegen het besluit van 3 augustus 2005 gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven ter zake van proceskosten en griffierecht.De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand houdt. Op grond van de stukken is de rechtbank van oordeel dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaats gevonden. De bezwaarverzekeringsarts is ingegaan op het namens appellant in beroep overgelegde rapport van revalidatiearts R. Diks en heeft nader toegelicht waarom er geen aanleiding is tot het aannemen van meer beperkingen.
2.2. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat in het licht van ’s Raads uitspraken van 12 oktober 2006 de overschrijdingen in de aan appellant voorgehouden functies op een aantal items een nadere motivering missen. Vervolgens heeft de rechtbank het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd.
3. Namens appellant zijn de eerdere beroepsgronden herhaald. Samengevat blijft appellant van mening dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening is gehouden met zijn voetklachten. Door de verbrijzeling van zijn hielbenen, heeft hij ernstige pijnklachten. Deze pijnklachten zijn iedere dag aanwezig bij iedere vorm van bewegen en belasten met name bij het staan, lopen en zitten. Zij variëren in ernst maar nemen toe gedurende de dag. ’s Ochtends heeft appellant “opstart”-problemen terwijl hij aan het einde van de dag de benen nauwelijks meer kan belasten. Appellant is van mening dat vanwege deze pijnklachten een urenbeperking dient te worden aangenomen. Ter ondersteuning van zijn beroepsgronden heeft appellant, naast de in de beroepsfase overgelegde medische gegevens, twee brieven overgelegd van revalidatiearts Blanken. Wat betreft de geduide functies voert appellant aan dat hij daarvoor niet geschikt is. Met name de functies waarbij met een voetpedaal gewerkt moet worden en waarbij trillingsbelasting voorkomt, zijn niet passend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen in de FML van 2 februari 2005. De betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen waren gelet op de informatie uit de behandelend sector van orthopedisch chirurg P.M. Rozing als ook gelet op uitgebreid commentaar van appellant op de FML, op de hoogte van de voetklachten. Het in beroep door appellant overgelegde rapport van revalidatiearts Diks, heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding tot een ander standpunt. Met betrekking tot dit rapport merkt de Raad op dat Diks zich niet zozeer heeft uitgelaten over de beperkingen in de FML maar de afwijkingen aan de beide enkels uitgebreid in beeld heeft gebracht. Dit beeld vindt de Raad terug in de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. De bezwaarverzekeringsarts heeft, naar het oordeel van de Raad, voldoende toegelicht waarom de opmerkingen van revalidatiearts Blanken, zoals verwoord in de brief 25 januari 2010, niet leiden tot aanscherping van de FML. De Raad is van oordeel dat met de beperkingen in de FML voldoende tegemoet is gekomen aan de klachten van appellant en onderschrijft de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag, zoals neergelegd in het besluit van 24 juli 2008, overweegt de Raad dat, zoals gemotiveerd uiteengezet door de bezwaararbeidsdeskundige, er in de functie van productiemedewerker confectie geen trillingsbelasting voorkomt. De Raad laat in het midden wat er zij van de beroepsgrond ten aanzien van de pedaalbediening in de functie van productiemedewerker confectie, omdat bij het vervallen van deze functie er tenminste één van de reservefuncties met voldoende arbeidsplaatsen aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid beneden 15% blijft. Het beroep tegen het besluit van 24 juli 2008 slaagt niet.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juli 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.L. Venneman.
EV