op de hoger beroepen van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 22 maart 2007, 06/3480 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en van 10 november 2009, 08/1585 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
Namens appellant heeft mr. E. Kort-Schenk, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Op verzoek van de Raad is appellant door revalidatiearts W.C.G. Blanken onderzocht, die zijn bevindingen in een rapport van 26 februari 2009 heeft neergelegd.
Hierop is namens partijen gereageerd.
Het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 25 juni 2010, waar namens appellant zijn gemachtigde mr. Kort-Schenk is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
1. Appellant, die werkzaam was als procesoperator, is op 30 september 2002 met rugklachten uitgevallen. Na afloop van de wachttijd is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 25 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit 1), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 7 februari 2005. Daarbij is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 4 april 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.2. Appellant heeft voorts beroep ingesteld tegen een besluit van 29 april 2008 (hierna: bestreden besluit 2), waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 12 december 2007. Daarbij is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 22 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak 1 verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 1.
3.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 2 geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit 2 juist is. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies zoals deze als grondslag voor de schatting in aanmerking zijn genomen en in beroep nader zijn toegelicht. Het bestreden besluit 2 is onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen.
4. Appellant kan zich niet met de aangevallen uitspraken verenigen. Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn fysieke en psychische beperkingen onjuist zijn vastgesteld, dat een urenbeperking is geïndiceerd en dat de ingeschakelde deskundige Blanken zich ten onrechte heeft verenigd met de vastgestelde belastbaarheid. Ter ondersteuning is gewezen op de informatie van revalidatiecentrum De Hoogstraat te Utrecht en op de bevindingen van psycholoog P.J.M. Koedam, aan welke informatie volgens appellant meer betekenis moet worden toegekend dan aan het rapport van de revalidatiearts Blanken. Ten slotte zijn gronden naar voren gebracht met betrekking tot de geschiktheid van de functies.
5. De Raad overweegt in de zaak 07/2313 het volgende.
5.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van het uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad dat het door de deskundige Blanken verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest, dat de informatie van de behandelende sector en het revalidatiecentrum De Hoogstraat kenbaar door hem is meegewogen en dat Blanken zijn oordeel dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2004 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant overtuigend heeft gemotiveerd. In hetgeen appellant in hoger beroep met betrekking tot de opvatting van psycholoog Koedam naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. De Raad merkt in dit verband op dat appellant met rugklachten is uitgevallen en dat de medische informatie geen aanleiding geeft om appellant een nader psychiatrisch onderzoek te laten ondergaan. De Raad komt tot de conclusie dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld.
5.2. De Raad ziet, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid evenmin grond voor het oordeel dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. Het bestreden besluit 1 kan derhalve in stand blijven en dat betekent dat het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt.
6. De Raad overweegt in zaak 09/6348 het volgende.
6.1. De Raad stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat de medische gezondheidstoestand van appellant per datum in geding, 22 februari 2007, in vergelijking met de datum in geding in zaak 07/2313, 4 april 2005, niet wezenlijk veranderd is. De Raad is van oordeel dat het Uwv op goede gronden de FML van 28 oktober 2004 heeft omgezet in een FML van 19 november 2007. Dit nadat appellant heeft afgezien van lichamelijk onderzoek en de (bezwaar)verzekeringartsen alle gegevens uit de behandelende sector hebben meegewogen. In beroep is het rapport van de deskundige Blanken door de bezwaarverzekeringsarts betrokken bij haar oordeelsvorming en dit heeft niet geleid tot een andere belastbaarheid. Nu de deskundige Blanken zich in zaak 07/2313 heeft kunnen verenigen met de vastgestelde belastbaarheid en appellant geen medische onderbouwing heeft gegeven van het standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat, is voor de Raad aldus genoegzaam komen vast te staan dat ook de FML van 19 november 2007 juist is vastgesteld.
6.2. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, geen aanleiding voor de veronderstelling dat de in aanmerking genomen functies niet geschikt zijn voor appellant. De Raad is van oordeel dat alle mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid voldoende zijn toegelicht.
6.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak 1;
Bevestigt de aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.