ECLI:NL:CRVB:2010:BN3447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6624 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging WIA-uitkering op grond van arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was ontzegd op de grond dat zij reeds arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering op 12 november 2001. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag voor deze beslissing voldoende was onderbouwd. Appellante had zich op 19 februari 2004 ziek gemeld vanwege buikklachten en had op 12 oktober 2005 een aanvraag voor WIA ingediend. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de ontzegging van de uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De deskundige, prof. dr. C.W. Burger, die door de Raad was ingeschakeld, had de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven. De Raad concludeerde dat de belasting in de functies die aan appellante waren voorgehouden haar belastbaarheid niet overschreed. De Raad zag geen aanleiding om van de conclusies van de deskundige af te wijken en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

07/6624 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2007, 06/3331 WIA (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 mei 2009 heeft appellante nadere stukken toegezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd door middel van een rapport van bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 18 mei 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
Omdat de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek heropend. De Raad heeft de gynaecoloog prof. dr. C.W. Burger benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Burger heeft met zijn rapport van 24 januari 2010 schriftelijk verslag gedaan van zijn onderzoek.
Het Uwv heeft door middel van een rapport van Koek van 8 februari 2010 op het rapport van Burger gereageerd.
Appellante heeft bij brief van 8 maart 2010 een reactie van de arts/seksuoloog dr. H.W. van Lunsen van 4 maart 2010 ingediend. Daarop is door Koek in een rapport van 16 maart 2010 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Meijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als klassenassistent in een omvang van 28 uur per week, waarna haar een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet is toegekend. Met ingang van 19 februari 2004 heeft appellante zich ziek gemeld in verband met buikklachten.
1.2. Appellante heeft op 12 oktober 2005 een aanvraag ingediend om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In het kader van die aanvraag is zij op 2 januari 2006 door verzekeringsarts N. Blokland onderzocht waarna deze arts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft opgesteld. Arbeidsdeskundige G.F.A. Turpijn heeft vervolgens in een rapport van 17 maart 2006 geconcludeerd dat appellante reeds arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering (op 12 november 2001), zodat artikel 46 van de Wet WIA van toepassing is.
1.3. In overeenstemming met deze conclusie is aan appellante bij besluit van
21 maart 2006 met ingang van 16 februari 2006 een uitkering ingevolge de Wet WIA ontzegd. In bezwaar heeft Koek op basis van de dossiergegevens, de hoorzitting en de in bezwaar verkregen medische informatie aangenomen dat de buikklachten bij aanvang van de verzekering tot iets minder beperkingen leidden en dat de items sterk wisselende omstandigheden, omgaan met stress en conflicthantering in 2006 in sterkere mate beperkt moeten worden dan bij aanvang van de verzekering. Zij heeft de beperkingen van appellante bij aanvang van de verzekering en per einde wachttijd neergelegd in twee afzonderlijke FML’en van 5 juli 2006. Bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers heeft in een rapport van 2 oktober 2006 geconcludeerd dat appellante per einde wachttijd wel arbeidsongeschikt is te beschouwen voor haar maatgevende arbeid vanwege toegenomen beperkingen ontstaan na aanvang van de verzekering. Na functieduiding resteert echter geen verlies aan verdiencapaciteit, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 16 februari 2006 minder dan 35% bedraagt.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 3 oktober 2006 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 maart 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 3 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat geconcludeerd moet worden dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1. In hoger beroep heeft appellante de eerder in beroep naar voren gebrachte gronden herhaald. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de beperkingen ten gevolge van endometriose per einde wachttijd door het Uwv zijn onderschat is een aantal brieven van arts/seksuoloog Van Lunsen in het geding gebracht.
3.2. De door de Raad ingeschakelde deskundige Burger heeft in zijn rapport van 24 januari 2010 de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de beperkingen van appellante per einde wachttijd onderschreven. Burger heeft daarbij opgemerkt dat de diagnose endometriose de laatste 15 jaar niet is bevestigd.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Het is vaste rechtspraak van de Raad om in de regel het oordeel van een door hemzelf of een andere bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te volgen. De Raad beantwoordt de vraag of in het thans aanhangige hoger beroep aanleiding bestaat om van deze regel af te wijken, ontkennend. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat het onderzoek door Burger voldoende zorgvuldig is geweest. Hij heeft appellante onderzocht en kennis genomen van de voorhanden gedingstukken, waaronder ook de gegevens van de behandelende artsen. De door hem vervolgens getrokken conclusies zijn naar behoren onderbouwd. De door appellante in reactie op het rapport van Burger ingediende brief van Van Lunsen van 4 maart 2010 heeft de Raad, mede gelet op het rapport van Koek van 16 maart 2010, geen aanleiding gegeven de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de FML is de Raad van oordeel dat de belasting in de aan appellante als geschikt voorgehouden functies haar belastbaarheid niet overschrijdt.
6. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2010.
(get.) R.C. Stam.
get.) R.L. Venneman.
RK