ECLI:NL:CRVB:2010:BN0903
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voorheen werkzaam was als caissière, was sinds 11 mei 1999 arbeidsongeschikt door rug- en beenklachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd ontving zij vanaf 23 mei 2000 een WAO-uitkering, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, op 18 april 2007 werd haar uitkering ingetrokken, omdat het Uwv van mening was dat haar arbeidsongeschiktheid per 3 juni 2007 was afgenomen naar minder dan 15%. Dit besluit werd door het Uwv bevestigd in een later besluit op 6 december 2007, waartegen appellante bezwaar maakte.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berustte. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van een orthopeed en een neuroloog, die concludeerden dat appellante geschikt was voor haar maatgevende arbeid en andere functies, mits aan bepaalde randvoorwaarden werd voldaan. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar klachten waren verergerd en dat het Uwv haar belastbaarheid had overschat, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante terecht had verworpen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad zag ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellante was verzocht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 juli 2010, waarbij de Raad geen proceskostenveroordeling oplegde.