ECLI:NL:CRVB:2010:BN0903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2303 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voorheen werkzaam was als caissière, was sinds 11 mei 1999 arbeidsongeschikt door rug- en beenklachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd ontving zij vanaf 23 mei 2000 een WAO-uitkering, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, op 18 april 2007 werd haar uitkering ingetrokken, omdat het Uwv van mening was dat haar arbeidsongeschiktheid per 3 juni 2007 was afgenomen naar minder dan 15%. Dit besluit werd door het Uwv bevestigd in een later besluit op 6 december 2007, waartegen appellante bezwaar maakte.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berustte. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van een orthopeed en een neuroloog, die concludeerden dat appellante geschikt was voor haar maatgevende arbeid en andere functies, mits aan bepaalde randvoorwaarden werd voldaan. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar klachten waren verergerd en dat het Uwv haar belastbaarheid had overschat, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante terecht had verworpen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad zag ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellante was verzocht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 juli 2010, waarbij de Raad geen proceskostenveroordeling oplegde.

Uitspraak

09/2303 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2009, 08/241 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 9 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.M.J. Graus, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Op 7 juli zijn de gronden van het hoger beroep ingediend, met daarbij gevoegd diverse medische stukken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij een rapport van 27 juli 2009 van bezwaarverzekeringsarts K. Corten, waarin zij heeft gereageerd op het hoger beroepschrift.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 mei 2010, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen
H.A.T. Laaracker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als caissière. Voor deze werkzaamheden is zij op 11 mei 1999 uitgevallen wegens rug- en beenklachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 23 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 18 april 2007 is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 3 juni 2007 ingetrokken op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum is afgenomen naar minder dan 15%.
1.4. Bij besluit van 6 december 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 april 2007 ongegrond verklaard.
1.5. Ten tijde van het nemen van het besluit van 18 april 2007 en van het bestreden besluit woonde appellante in Duitsland.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest en berust het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante op verzoek van de verzekeringsarts in Duitsland is onderzocht door een orthopeed en een neuroloog. Uit het rapport van de orthopeed komt naar voren dat appellante geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid van caissière en daarnaast in algemene zin geschikt is voor voltijdse arbeid binnen diverse, specifiek aangegeven randvoorwaarden. Ook de neuroloog komt tot deze conclusie. De verzekeringsarts kan zich vinden in de conclusies van de orthopeed en de neuroloog en heeft de daarin aangegeven randvoorwaarden voor de belastbaarheid van appellante weergegeven in de FML van 14 maart 2007, die op 1 november 2007 door de bezwaarverzekeringsarts op enige punten is aangepast. Appellante heeft in beroep geen medische gegevens overgelegd die de rechtbank aanleiding geven om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De door appellante in beroep overgelegde brief van 12 februari 2008 van dr. Ch. Kleu bevat geen nieuwe medische gegevens en dateert bovendien van na de datum in geding.
2.2. Wat betreft de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de signaleringen bij de geduide functies voldoende inzichtelijk en verifieerbaar heeft toegelicht. In het licht van de gegeven toelichtingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de geduide functies ongeschikt te achten voor appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante - kort samengevat - aangevoerd dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. De lichamelijke klachten van appellante zijn niet afgenomen maar juist verergerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante diverse medische stukken overgelegd. Verder is appellante van mening dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en acht zij zich niet in staat om de geduide functies te verrichten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Appellante heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Bij haar beoordeling heeft de rechtbank de in rubriek I vermelde medische informatie betrokken. Uit hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, blijkt niet waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op juiste wijze uiteengezet waarom de in hoger beroep herhaalde gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanknopingspunten ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals verzocht door appellante.
5. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Mostert.
RK