ECLI:NL:CRVB:2010:BM9913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-928 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en verzoek om herziening van besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant had in hoger beroep verzocht om herziening van een besluit van 13 november 1992, waarin hem geen uitkering wegens arbeidsongeschiktheid werd toegekend. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had in een besluit op bezwaar van 10 januari 2008 zijn weigering om terug te komen op het eerdere besluit gehandhaafd. Appellant stelde dat er nieuwe feiten en veranderde omstandigheden waren, onder andere door een nieuwe diagnose van zijn psychische klachten, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende onderbouwd waren. De verklaring van de huisarts, gedateerd 1 juli 2009, bood geen nieuwe inzichten die de eerdere beoordeling konden veranderen. De Raad concludeerde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat er geen reden was om het eerdere besluit te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/928 AAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 31 december 2008, 08/156 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2010. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Bakker en het Uwv door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 13 november 1992 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv geweigerd appellant per 11 juli 1983 - appellant werd op die datum 18 jaar oud - een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid toe te kennen.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 10 januari 2008 heeft het Uwv gehandhaafd zijn weigering om terug te komen van zijn besluit van 13 november 1992.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit genoemd in 1.2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het Uwv zich bij het besluit van 10 januari 2008 terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant bij het verzoek om terug te komen van het besluit van 13 november 1992 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld en het Uwv het verzoek van appellant heeft mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft erop gewezen dat de door appellant - bij zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 13 november 1992 - overgelegde informatie geen ander licht werpt op de situatie zoals beoordeeld bij het besluit van 13 november 1992, maar een beeld geeft van de ontwikkeling van de situatie sedert 1992.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep evenals in beroep op het standpunt gesteld dat is miskend dat bij appellant na 1992 de diagnose schizofrenie is gesteld, welke diagnose later is bijgesteld naar schizotypische persoonlijkheidsstoornis, dat deze laatste diagnose ten onrechte niet reeds in 1992 is gesteld en dat mitsdien in 1992 ten onrechte geen rekening is gehouden met de uit deze diagnose voortvloeiende beperkingen.
4.1. Het hoger beroep treft geen doel.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
4.3. Ook met de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaring van zijn huisarts, gedateerd 1 juli 2009, heeft appellant zijn aan het verzoek om terug te komen van het besluit van 13 november 1992 ten grondslag liggende opvatting dat sprake is van nieuwe feiten en of veranderde omstandigheden niet onderbouwd. Uit deze verklaring volgt geenszins dat ten opzichte van de in het kader van het besluit van 13 november 1992 gemaakte beoordeling nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aanwezig zijn. De verklaring van de huisarts gaat eraan voorbij dat uit de aan het besluit van 13 november 1992 ten grondslag liggende beoordeling volgt dat destijds de psychische klachten van appellant in kaart zijn gebracht en dat met deze klachten rekening is gehouden. Dat op basis van deze klachten inmiddels een andere diagnose is gesteld, maakt de ernst van de klachten niet anders en is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
4.4. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Mostert.
EF