ECLI:NL:CRVB:2010:BM9381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2470 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de voorschottoekenning van een WW-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het bezwaar van appellante tegen de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar tegen de voorschottoekenning van een WW-uitkering werd afgewezen. Appellante had op 31 januari 2008 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 24 december 2007, waarin een voorschot op haar WW-uitkering was toegekend. Het Uwv had appellante verzocht om binnen vier weken de gronden van haar bezwaar in te dienen, maar appellante heeft dit niet tijdig gedaan. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank werd bevestigd.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw bekeken. Appellante stelde dat zij op 21 februari 2008 de gronden van haar bezwaar per fax naar het Uwv had verzonden, maar de Raad oordeelde dat het faxbericht geen betrekking had op de voorschottoekenning en enkel inging op een eerder besluit van het Uwv. De Raad concludeerde dat het bezwaarschrift van 31 januari 2008 geen concrete bezwaargrond bevatte met betrekking tot de voorschottoekenning, waardoor het Uwv terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling tot schadevergoeding en dat het verzoek om vergoeding van proceskosten niet werd toegewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en B.J. van de Griend als leden, in aanwezigheid van griffier R. Scheffer.

Uitspraak

09/2470 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 maart 2009, 08/3110 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juni 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het Uwv een aanvraag van appellante om toekenning van een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 2 juli 2007 afgewezen wegens het niet beschikbaar zijn van appellante voor de arbeidsmarkt. Bij besluit van 24 december 2007 heeft het Uwv appellante met ingang van 3 december 2007 een voorschot toegekend.
1.2. Op 31 januari 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 december 2007. Hierin heeft appellante aangegeven het bezwaar in te dienen op nader aan te voeren gronden. Op 6 februari 2008 heeft het Uwv appellante verzocht om binnen vier weken de gronden van dat bezwaar in te dienen. Bij besluit van 17 maart 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van de gronden van het bezwaar.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Het Uwv heeft terecht het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift van 31 januari 2008 niet de gronden van het bezwaar bevatte en heeft appellante dan ook terecht gevraagd om die gronden binnen de daartoe gestelde termijn alsnog in te dienen. Appellante stelt dat zij op 21 februari 2008, via de fax, de gronden van het bezwaar naar het Uwv heeft verzonden. Zij heeft een kopie overgelegd van het betrokken schrijven, dat is gedateerd op 20 februari 2008, en van het verzendrapport van het faxapparaat, waarop de datum 21 februari 2008 staat vermeld. Het Uwv stelt dit faxbericht niet te hebben ontvangen.
3.2. De Raad constateert dat het door appellante bedoelde faxbericht geen betrekking heeft op het besluit van 24 december 2007, maar slechts ingaat op het besluit van 24 juli 2007, waarbij een WW-uitkering was geweigerd. Niet alleen wordt uitsluitend laatstgenoemd besluit in het bericht van appellante genoemd, maar ook de inhoud van het bericht, die een vervolg vormt op eerdere correspondentie, betreft alleen het besluit van 24 juli 2007. Met geen woord wordt in het schrijven gerept over de voorschottoekenning zoals die op 24 december 2007 heeft plaatsgevonden. Met de rechtbank komt de Raad dan ook tot de conclusie dat naast het bezwaarschrift van 31 januari 2008 ook het op 20 februari 2008 gedateerde bericht een concrete bezwaargrond met betrekking tot die voorschottoekenning ontbeert. Appellante kan derhalve niet worden gevolgd in haar stelling dat de inhoud van laatstgenoemd bericht er op zichzelf beschouwd toe noopte het bezwaar ontvankelijk te achten, zodat op de stelling van het Uwv dat dat bericht aldaar niet is aangekomen niet nader behoeft te worden ingegaan.
3.3. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.1. In het voorgaande ligt besloten dat er voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte is. Het verzoek daartoe van appellante dient daarom te worden afgewezen.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R. Scheffer.
HD