ECLI:NL:CRVB:2010:BM9285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WW-uitkering te weigeren. Appellante had ontslag genomen bij haar werkgever vanwege de lange reistijd tussen Rotterdam en Eindhoven, die zij na een maand werken niet meer aankon. De Raad oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig waren dat voortzetting van de dienstbetrekking redelijkerwijs niet van appellante kon worden gevergd. Appellante had de financiële gevolgen van haar ontslag te dragen, aangezien zij niet had aangetoond dat er dringende redenen waren voor haar ontslag.
De Raad overwoog dat appellante had kunnen blijven werken bij haar werkgever en daarnaast actief had kunnen solliciteren naar een andere baan dichter bij haar woonplaats. De Raad vond dat de redenen die appellante aanvoerde voor haar ontslag, zoals de lange reistijd en haar zwangerschap, niet voldoende waren om te concluderen dat zij niet verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de arbeid bij de tweede werkgever passend was en dat appellante haar reistijd onjuist had ingeschat, wat voor haar risico bleef.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van het Uwv om de WW-uitkering te weigeren werd daarmee in stand gehouden.