ECLI:NL:CRVB:2010:BM6147
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op WW-uitkering ontzegd over vakantiedagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WW-uitkering aan appellant. Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een WW-uitkering toe, maar ontzegde hem het recht op uitkering over achttien vakantiedagen. Dit besluit was gebaseerd op de Vakantieregeling WW, die bepaalt dat het aantal vakantiedagen dat recht geeft op uitkering evenredig moet worden verminderd als de werkloosheid in de loop van het jaar ontstaat.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant recht had op negen vakantiedagen met behoud van uitkering. De rechtbank oordeelde dat de Vakantieregeling WW geen uitzonderingen toestaat voor personen die vanuit de WAO in de WW terechtkomen. Appellant stelde in hoger beroep dat deze regeling onbillijk was, omdat hij in 2007 tot 26 juli geen vakantiedagen had opgenomen en hij daardoor benadeeld werd.
De Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de Vakantieregeling WW een algemeen verbindend voorschrift is, dat geen ruimte biedt voor afwijkingen. De Raad concludeerde dat appellant, ongeacht zijn situatie, slechts recht had op een evenredig aantal vakantiedagen en dat het Uwv terecht had vastgesteld dat hij over achttien uitkeringsdagen geen WW-uitkering toekwam. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.