ECLI:NL:CRVB:2010:BM0758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-327 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in 1995 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had ontvangen. Appellant, die als kwaliteitscontroleur werkte, meldde zich in juli 2005 ziek vanwege longklachten en onderging in oktober 2005 een HNP-operatie. Op 7 mei 2008 verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen de herziening van zijn uitkering ongegrond. De rechtbank Zwolle-Lelystad bevestigde deze beslissing op 8 december 2008, waarbij zij het medisch onderzoek voldoende diepgaand en zorgvuldig achtte. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij een rapport over zijn medische situatie overlegde van medisch adviseur W.M. van der Boog. Deze adviseur concludeerde dat appellant meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv niet onzorgvuldig was en dat de FML van 31 maart 2008 correct was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 9 april 2010.

Uitspraak

09/327 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 december 2008, 08/960 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 april 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.T. Chinnoe, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Daarbij is overgelegd een rapport van 10 februari 2009 van medisch adviseur mr. drs. W.M. van der Boog, verzekeringsarts.
Het Uwv heeft van verweer gediend. Daarbij is verwezen naar een rapport van 17 maart 2009 van bezwaarverzekeringsarts W.H. van Leeuwen.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 februari 2010 van de Raad, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar het Uwv was vertegenwoordigd door M. van Leeuwen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is in 1995 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Op 25 juli 2005 heeft appellant, die toen werkzaam was als kwaliteitscontroleur, zich ziekgemeld wegens longklachten. In oktober 2005 heeft appellant een HNP-operatie ondergaan.
1.2. In het kader van de beoordeling van appellants aanspraken op een WAO-uitkering na het doorlopen van de wachttijd per 23 juli 2007, is appellant op 9 augustus 2007 op het spreekuur van verzekeringsarts M.P. van Ewijk gezien, waarna een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgesteld. Na functieduiding heeft arbeidsdeskundige
R. van Beers het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op 45 tot 55%. Bij (primair) besluit van 4 december 2007 is de WAO-uitkering van appellant per 23 juli 2007 herzien naar deze mate van arbeidsongeschiktheid.
1.3. In bezwaar is appellant, na de hoorzitting, op 27 maart 2008 de anamnese afgenomen en is hij lichamelijk onderzocht door bezwaarverzekeringsarts Van Leeuwen. Daarbij heeft deze bezwaarverzekeringsarts aanvullende beperkingen aangenomen wat betreft trillingsbelasting, frequent buigen, klimmen, zitten tijdens het werk en staan tijdens het werk. Dat appellant minder lang kan zitten en staan dan op de datum in geding heeft deze arts niet kunnen vaststellen tijdens zijn onderzoek. Bezwaararbeidsdeskundige
H.J. van Heun heeft de oorspronkelijk geduide functies nog passend geoordeeld.
2. Bij besluit op bezwaar van 7 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het medisch onderzoek voldoende diepgaand en zorgvuldig geoordeeld en geen aanleiding gezien het medisch advies van 25 juni 2008 van verzekeringsarts Van der Boog te volgen, voornamelijk – zo leest de Raad – om reden dat Van der Boog het onderzoek beperkt heeft tot dossierstudie; hij heeft appellant niet op een spreekuur onderzocht. Ook heeft de rechtbank zich kunnen vinden in de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.1. In hoger beroep is appellant op zijn verzoek medisch onderzocht door Van der Boog op diens spreekuur op 19 januari 2009. Aan de hand van de bevindingen bij dat onderzoek en de voorhanden medische informatie afkomstig van derden heeft deze verzekeringsarts aangegeven dat appellant meer beperkt is dan is aangenomen door het Uwv, met name ter zake torderen, lopen, zitten en staan. Het merendeel van de geduide functies heeft hij voor appellant niet geschikt geacht.
4.2. Van de kant van het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts Van Leeuwen gewezen op zijn bevindingen bij onderzoek en is geen aanleiding gezien het eerder ingenomen standpunt te verlaten.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad ziet, met de rechtbank, geen aanleiding het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv onvolledig of onzorgvuldig te achten. Verzekeringsarts Van Ewijk heeft daarbij kunnen afzien van lichamelijk onderzoek, omdat volgens Van Ewijk ten opzichte van het vorige onderzoek – in het kader van de Ziektewet, zo begrijpt de Raad – er geen verandering is opgetreden in klachten en belemmeringen. Bezwaarverzekeringsarts Van Leeuwen heeft na afname van een gerichte anamnese wel een lichamelijk onderzoek verricht. Van Leeuwen heeft in zijn beschouwing betrokken dat appellant sinds december 2007 opnieuw onder behandeling was bij de orthopeed in verband met toegenomen rugklachten. Mede aan de hand van de door appellant geuite klachten heeft Van Leeuwen de medische beperkingen per datum in geding nader vastgesteld.
5.2. De Raad ziet in het in hoger beroep uitgebrachte rapport van 10 februari 2009 van medisch adviseur Van der Boog geen aanleiding om de door Van Leeuwen op 31 maart 2008 aangepaste FML onjuist te achten. Van der Boog heeft appellant eerst anderhalf jaar na datum in geding onderzocht, terwijl appellant zich toen inmiddels drie keer tot de orthopeed had gewend met toegenomen klachten. In augustus 2008 is appellant een brace aangemeten. In het licht van deze omstandigheden acht de Raad de stelling van Van der Boog dat zijn conclusies ook gelden voor de datum in geding onvoldoende toegelicht. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat het onderzoek door Van Leeuwen dichter bij de datum in geding ligt en Van Leeuwen de beperkingen heeft vastgesteld mede aan de hand van hetgeen appellant zelf daarover heeft verklaard.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 31 maart 2008 ziet de Raad geen aanleiding de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet medisch passend te achten.
5.4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R. Kruisdijk en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) D.E.P.M. Bary.
GdJ