ECLI:NL:CRVB:2010:BL9062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet-beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en niet voldoen aan de referte-eis
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2009, waarin de rechtbank oordeelde dat appellant niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt en niet voldeed aan de referte-eis voor een WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. W. Hoebba, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem met ingang van 28 november 2006 een WW-uitkering ontzegd heeft. De rechtbank had geoordeeld dat appellant vanaf 28 november 2006 niet aantoonbaar had gesolliciteerd en slechts kortstondig als werkzoekende ingeschreven stond bij het CWI. Appellant stelde dat hij pas na ontvangst van het WAO-besluit op zoek zou gaan naar werk, wat de rechtbank niet overtuigend vond.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de referte-eis zoals neergelegd in artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW), die vereist dat iemand in de 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht. De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 maart 2010.