ECLI:NL:CRVB:2010:BL9062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1732 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens niet-beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en niet voldoen aan de referte-eis

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2009, waarin de rechtbank oordeelde dat appellant niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt en niet voldeed aan de referte-eis voor een WW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. W. Hoebba, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem met ingang van 28 november 2006 een WW-uitkering ontzegd heeft. De rechtbank had geoordeeld dat appellant vanaf 28 november 2006 niet aantoonbaar had gesolliciteerd en slechts kortstondig als werkzoekende ingeschreven stond bij het CWI. Appellant stelde dat hij pas na ontvangst van het WAO-besluit op zoek zou gaan naar werk, wat de rechtbank niet overtuigend vond.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de referte-eis zoals neergelegd in artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW), die vereist dat iemand in de 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht. De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 maart 2010.

Uitspraak

09/1732 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2009, 08/2826 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 februari 2010 heeft het Uwv een beslissing d.d. 1 februari 2010 ingezonden tot toekenning aan appellant van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 28 december 2004 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 4 februari 2010. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt voor zijn beoordeling van het onderhavige geschil.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant op en na 28 november 2006 niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant vanaf 28 november 2006 niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd, enkel van 25 september 2007 tot 4 oktober 2007 en van 5 februari 2008 tot 14 maart 2008 bij het CWI als werkzoekende ingeschreven is geweest en hij heeft aangegeven eerst na ontvangst van het WAO-besluit van 30 januari 2008 op zoek zal gaan naar een passende baan als zijn gezondheid dat toelaat. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zelfs indien zou zijn gebleken dat appellant vanaf 25 september 2007 wel onafgebroken als werkzoekende ingeschreven heeft gestaan en hij vanaf dat moment wel beschikbaar is geweest voor arbeid, hij niet zou hebben voldaan aan de referte-eis zoals neergelegd in artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW).
3. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit van 5 juni 2008. Bij dit besluit is appellant met ingang van 28 november 2006 een uitkering ingevolge de WW ontzegd op de grond dat hij toen niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden en is hem met ingang van 24 september 2007 een WW-uitkering ontzegd op de grond dat hij niet voldeed aan de in artikel 17 van de WW neergelegde voorwaarde dat hij in 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt als volgt.
3.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv op goede gronden appellant op 28 november 2006 niet beschikbaar heeft geacht voor de arbeidsmarkt en terecht heeft geoordeeld dat appellant met ingang van 24 september 2007 niet voldeed aan de referte-eis. De stellingen van appellant in hoger beroep vormen een summiere herhaling van hetgeen appellant reeds in beroep had aangevoerd. Aangezien de Raad zich kan verenigen met hetgeen de rechtbank dienaangaand heeft vastgesteld en overwogen, volstaat de Raad ermee te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
3.2. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW/113