ECLI:NL:CRVB:2010:BL7357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4231 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep van betrokkene gegrond werd verklaard. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de weigering van haar WIA-uitkering, omdat het Uwv had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de geschiktheid van betrokkene voor lopende bandwerk onvoldoende is gemotiveerd. De Raad volgt het standpunt van appellant dat de vermelding in het rapport van de arbeidsdeskundige over 'echter niet aan de lopende band' op een vergissing berust. De Raad concludeert dat de medische en arbeidskundige rapportages voldoende inzicht geven in de beperkingen van betrokkene en dat er geen aanleiding is voor verdere beperkingen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep ongegrond, waarbij hij zich voldoende voorgelicht acht op basis van de beschikbare informatie. De Raad wijst erop dat de nadere gegevens over de tewerkstelling van betrokkene in Wsw-verband niet van doorslaggevend gewicht zijn voor de beoordeling in deze zaak. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid in de besluitvorming van het Uwv, en bevestigt dat de vastgestelde beperkingen in de FML adequaat zijn beoordeeld.

Uitspraak

08/4231 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 juni 2008, 07/5450 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 12 maart 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft S. Wulfse, consulent sociaal juridische dienstverlening van MEE Noordwest-Holland, een verweerschrift ingediend.
Bij faxberichten van 10 en 14 december 2009 heeft betrokkene de Raad nadere informatie doen toekomen die betrekking heeft op haar werk dat zij sinds 20 mei 2008 voor 22 uur per week in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) verricht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2009, waar appellant zich niet heeft laten vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Als tolk was M. Corwes aanwezig.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 25 oktober 2004 viel betrokkene uit met psychische klachten voor haar werk als naaister/sorteerster. De verzekeringsarts heeft na onderzoek van betrokkene de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 oktober 2006 opgesteld en geconcludeerd dat betrokkene in staat is te achten arbeid te verrichten conform de beschreven belastbaarheid. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 5 december 2006 vastgesteld dat betrokkene niet geschikt is voor haar eigen werk, maar wel voor passend werk. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van betrokkene en waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat geen sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit.
1.2. Bij besluit van 5 december 2006 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 23 oktober 2006 geen recht op uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.3. Nadat betrokkene bezwaar had ingediend, heeft op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts een onderzoek van betrokkene plaatsgevonden door psychiater W.M.J. Hassing die op 21 mei 2007 haar rapport heeft uitgebracht. Naar aanleiding daarvan heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML op 25 mei 2007 bijgesteld en betrokkene ook beperkt geacht voor langdurig knielen, gehurkt actief zijn, grove trillingen op haar knie en zelfstandig handelen (vanwege benedengemiddelde intelligentie). De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens gebaseerd op de eerder aan betrokkene voorgehouden functies sorteerster (Sbc-code 111340), medewerkster afwaskeuken (Sbc-code 111331) en steksteekster (Sbc-code 111010) en blijft minder dan 35%.
1.4. Bij besluit van 6 juli 2007 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
1.5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en voorts bepalingen gegeven ten aanzien van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Overwogen is dat door het gewichtsverlies van betrokkene de rug- en knieklachten niet langer medisch objectiveerbaar zijn, deze vormen naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden om verdere beperkingen in de FML op te nemen. Het bestreden besluit is echter vernietigd, omdat de geschiktheid van betrokkene voor lopende bandwerk onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat geen gericht onderzoek is gedaan naar het mogelijke handelingstempo van betrokkene en dat de arbeidsdeskundige, na aangeven van de verzekeringsarts, had geconcludeerd dat werk aan een lopende band niet geschikt was. Naar het oordeel van de rechtbank had de bezwaararbeidsdeskundige in dat verband overleg moeten plegen met de arbeidsdeskundige.
2. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en is van mening dat er op het aspect handelingstempo geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene in de geduide functies. De verzekeringsarts heeft in de FML geen beperkingen aangegeven op hoog handelingstempo in werk (aspect 1.9.8) en de arbeidsdeskundige heeft daarom ook functies geduid, deze derhalve geschikt geacht, met werk aan een lopende band. In zijn rapport van 5 december 2006 heeft de arbeidsdeskundige ten onrechte vermeld dat de verzekeringsarts beperkingen met betrekking tot werk aan een lopende band heeft aangegeven. Naar de mening van appellant berust deze vermelding op een vergissing. Het rapport van de verzekeringsarts van 18 oktober 2006 maakt namelijk geen melding van beperkingen wat betreft hoog handelingstempo. De bezwaarverzekeringsarts heeft vanwege mogelijke twijfel aan het handelingstempo van betrokkene de psychiater Hassing geraadpleegd. De nadere beperkingen die worden omschreven in het rapport van de psychiater heeft de bezwaarverzekeringsarts overgenomen en de FML is op de desbetreffende punten aangepast. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter na kennisname van dit rapport geen beperkingen ten aanzien van werken aan een lopende band vastgesteld. Wel heeft hij opgemerkt dat lopende bandwerk niet hetzelfde is als werkdruk. Psychiater Hassing heeft beschreven dat het denken wat traag en gepreoccupeerd is, maar geen verminderd handelingstempo bij betrokkene gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts aangegeven dat in geval van diverse fysieke en ook psychiatrische aandoeningen, waarbij sprake is van zwaardere beelden en tevens vermoeidheid een kernsymptoom is, de belastbaarheid bij hoog handelingstempo wordt overschreden. Bij betrokkene is evenwel geen sprake van een dergelijke situatie.
3. Betrokkene heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de twijfel die bij de rechtbank is ontstaan over de vraag of de beperkingen juist zijn vastgesteld, mede te maken heeft met de opmerking van psychiater Hassing dat betrokkene lijdt aan een matige depressieve stoornis die in periodes van stress en overschrijding van de draagkracht vrij ernstige klachten oplevert. Ter verduidelijking van het vorenstaande heeft betrokkene haar thuissituatie geschetst en vermeld dat zij daarbij hulp nodig heeft zowel voor het huishoudelijk werk als voor de opvang en opvoeding van haar kinderen. Tevens heeft zij er op gewezen dat ook de gezondheidszorgpsycholoog N. van der Meijden, verbonden aan de Geestgronden, spreekt van matig tot ernstige klachten. Naar de mening van betrokkene heeft appellant haar klachten onderschat.
De arbeidsdeskundige heeft op 5 december 2006 op basis van zijn deskundigheid geconcludeerd dat de door verzekeringsarts aangegeven beperkingen leiden tot het niet kunnen werken aan een lopende band, dit zou namelijk een te grote druk voor betrokkene opleveren. Voorts heeft betrokkene er op gewezen dat in de vraagstelling van de bezwaarverzekeringsarts aan psychiater Hassing geen melding is gemaakt van een verminderd handelingstempo. Nu er bovendien, zoals appellant zelf heeft aangevoerd, voor het bepalen van het handelingstempo geen betrouwbare tests bestaan, twijfelt betrokkene aan de juistheid van de conclusies van appellant op dit punt. Naar de mening van betrokkene zijn de haar voorgehouden functies niet geschikt omdat deze fysiek te zwaar voor haar zijn, er sprake is van een te hoge werkdruk/-tempo en het werk aan een lopende band betreft.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Aan appellant is naar aanleiding van de daartoe ingediende verzoeken tweemaal door de Raad uitstel verleend voor het indienen van de gronden van het hoger beroep. Naar het oordeel van de Raad is daarmee - anders dan betrokkene meent - niet gehandeld in strijd met de eisen van een goede procesorde. Betrokkene heeft vervolgens voldoende de gelegenheid gehad op deze gronden te reageren.
4.2. De Raad onderschrijft de in hoger beroep aangevoerde gronden van appellant. De Raad volgt appellant in zijn standpunt als weergegeven in het aanvullend beroepschrift van 9 september 2008 met betrekking tot de vermelding “echter niet aan de lopende band” in het rapport van de arbeidsdeskundige van 5 december 2006. De Raad volgt het Uwv dat deze vermelding op een vergissing berust. Naar het oordeel van de Raad is met de desbetreffende psychiatrische klachten van betrokkene die zijn aangegeven door de psycholoog van De Geestgronden en de psychiater Hassing voldoende rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen zoals die tot uitdrukking komen in de (bijgestelde) FML. Het naar aanleiding van deze klachten verrichte medisch onderzoek en de daarop gebaseerde besluitvorming door appellant voldoen aan de hier te stellen eisen van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
4.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het tegen het bestreden besluit ingediende beroep alsnog ongegrond verklaren onder overweging van het volgende.
4.4. De Raad acht zich aan de hand van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht, nadere gegevens uit een onderzoek door een deskundige zijn derhalve niet nodig. Hetgeen betrokkene naar voren heeft gebracht geeft de Raad geen aanknopingspunt het bestreden besluit voor onjuist te houden. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen voor betrokkene ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. Afgezien van het vermelde onder 4.2 heeft de rechtbank de in beroep aangevoerde grieven, waaronder die met betrekking tot de rug- en knieklachten, op goede gronden verworpen. De nadere gegevens die thans zijn verstrekt over de tewerkstelling van betrokkene in Wsw-verband per 20 mei 2008, zien op een latere datum dan hier in geding en kunnen naar het oordeel van de Raad niet van doorslaggevend gewicht worden geacht voor de onderhavige beoordeling. Wat betreft de voor betrokkene vastgestelde indicaties in het kader van de Wsw, voor het verstrekken van hulp bij het huishouden en de opvang/opvoeding van haar kinderen - indien al verleend ten tijde in geding - moet worden geconstateerd dat deze tot stand zijn gekomen in een ander beoordelingskader dan hier aan de orde. Uitgaand van de juistheid van de bij betrokkene in de FML vastgestelde medische beperkingen, is de Raad voorts niet gebleken dat betrokkene de geduide functies op de in geding zijnde datum 23 oktober 2006 niet zou kunnen vervullen. De geschiktheid van deze functies voor betrokkene is met de zich onder de gedingstukken bevindende medische en arbeidskundige rapportages voldoende toegelicht, ook wat het handelingstempo van betrokkene betreft. De Raad wijst hierbij op de verzekeringskundige en arbeidsdeskundige rapportages van 18 oktober 2006, 26 april/25 mei 2007, 1 oktober 2007 en 30 juni 2008, respectievelijk 5 december 2006 en 5 juli 2007.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EK