ECLI:NL:CRVB:2010:BL2161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-402 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit Uwv inzake WW-uitkering door werkzaamheden voor gehandicapte zoon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die sinds 23 augustus 2004 een WW-uitkering ontving. De aanleiding voor het hoger beroep was een melding van mogelijke fraude door appellant, wat leidde tot een onderzoek door het Uwv. Dit onderzoek resulteerde in een besluit van 5 november 2007, waarbij de WW-uitkering van appellant met 10 uur per week werd gekort per 1 juni 2005. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 9 december 2008 ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft appellant erkend dat hij zijn gehandicapte zoon elke zondag hielp met de markthandel, maar beschouwde dit als hulp binnen de gezinssfeer en niet als werk. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van appellant, hoewel ook als hulp in de gezinssfeer te beschouwen, in het economische verkeer op geld waardeerbaar zijn. De Raad concludeerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de vrij te laten uren die appellant had besteed aan de ondersteuning van zijn zoon in de periode voorafgaand aan de werkloosheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- en moest het griffierecht van in totaal € 146,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de werkzaamheden van een WW-gerechtigde en de noodzaak voor het Uwv om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen bij het vaststellen van het recht op uitkering.

Uitspraak

09/402 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 9 december 2008, 08/110 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 januari 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Reitsma, werkzaam bij de CNV Hout en Bouw te Drachten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2009. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Reitsma, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Klaver.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontving sinds 23 augustus 2004 een WW-uitkering. Naar aanleiding van een melding van mogelijke fraude door appellant is medio 2007 door het Uwv een onderzoek ingesteld. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 21 juni 2007. Op basis van deze rapportage is bij besluit van 5 november 2007 de WW-uitkering van appellant met 10 uur per week gekort per 1 juni 2005.
1.3. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en - nadat het Uwv het bezwaar ongegrond had verklaard bij besluit van 16 januari 2008 (hierna: het bestreden besluit) - beroep bij de rechtbank ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat, op basis van het onderzoeksrapport van het Uwv, vast is komen staan dat appellant werkzaamheden is gaan verrichten ten behoeve van de markthandel van zijn gehandicapte zoon, die op zondagen standplaats inneemt op een markt in Zuidbroek en in de zomerperiode op verschillende markten en braderieën in de regio. Appellant hield zich bezig met het vervoer en het op- en afbouwen van de kraam, met in- en verkoophandelingen en met het bijhouden van de administratie. Omdat de werkzaamheden van appellant, naar het oordeel van de rechtbank, een economische waarde vertegenwoordigen dienen zij te worden aangemerkt als arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van geldelijk voordeel volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht.
Voor de rechtbank is voorts vast komen staan dat appellant en zijn echtgenote met de hulp aan hun zoon beoogd hebben voor hem een zaak op te bouwen zodat hij niet meer aangewezen zou zijn op een uitkering. Onder die omstandigheden moeten naar het oordeel van de rechtbank de door appellant verrichte activiteiten worden aangemerkt als beloonbare arbeid, uit hoofde waarvan hij (deels) niet langer als werknemer in de zin van de WW kan worden beschouwd.
3. In hoger beroep heeft appellant erkend dat hij iedere zondag met zijn zoon meegaat naar de markt in Zuidbroek, omdat zijn zoon tengevolge van een handicap niet kan autorijden en niet kan sjouwen. Appellant ziet dit als hulp binnen de gezinssfeer en niet als werk. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat hij zijn zoon ook al hielp toen hij nog niet werkloos was.
4. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant ter ondersteuning van de activiteiten van zijn zoon werkzaamheden heeft verricht die in het economische verkeer op geld waardeerbaar zijn. Dat die werkzaamheden eveneens als hulp in de gezinssfeer kunnen worden aangemerkt, doet daar niet aan af.
4.2. Tijdens het onder 1.2 vermelde onderzoek is naar voren gekomen dat appellant vermoedelijk al voor aanvang van de WW-uitkering meehielp in het bedrijf van zijn zoon. Dit had voor het Uwv aanleiding moeten vormen voor een onderzoek naar de omvang van deze werkzaamheden voorafgaand aan de WW-uitkering, teneinde tot een juiste bepaling van de omvang van het recht op uitkering te komen. Immers, de uren die appellant in de periode van 26 weken voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid gemiddeld besteedde aan de ondersteuning van zijn zoon worden, op grond van het door het Uwv gevoerde beleid als zogenoemde vrij te laten uren, buiten beschouwing gelaten.
Het Uwv heeft echter in het geheel geen rekening gehouden met deze vrij te laten uren.
4.3. Het hoger beroep slaagt derhalve, de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen voor vernietiging in aanmerking.
5. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren van appellant neemt;
Veroordeelt de Raad van bestuur van Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I. Mos.
HD
14.01