ECLI:NL:CRVB:2010:BL2161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit Uwv inzake WW-uitkering door werkzaamheden voor gehandicapte zoon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die sinds 23 augustus 2004 een WW-uitkering ontving. De aanleiding voor het hoger beroep was een melding van mogelijke fraude door appellant, wat leidde tot een onderzoek door het Uwv. Dit onderzoek resulteerde in een besluit van 5 november 2007, waarbij de WW-uitkering van appellant met 10 uur per week werd gekort per 1 juni 2005. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 9 december 2008 ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft appellant erkend dat hij zijn gehandicapte zoon elke zondag hielp met de markthandel, maar beschouwde dit als hulp binnen de gezinssfeer en niet als werk. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van appellant, hoewel ook als hulp in de gezinssfeer te beschouwen, in het economische verkeer op geld waardeerbaar zijn. De Raad concludeerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de vrij te laten uren die appellant had besteed aan de ondersteuning van zijn zoon in de periode voorafgaand aan de werkloosheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- en moest het griffierecht van in totaal € 146,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de werkzaamheden van een WW-gerechtigde en de noodzaak voor het Uwv om alle relevante feiten en omstandigheden in overweging te nemen bij het vaststellen van het recht op uitkering.