[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2008, 07/3696 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2010.
Namens appellant heeft mr. M. J. de Haas, werkzaam bij De Vakbond voor Defensiepersoneel VBM/NOV te’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.E. Louwerse, advocaat bij VBM/NOV. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A.G.T. Heijmans.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 8 juli 2009 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft gereageerd op dit nieuwe besluit.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 10 december 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H.A. Olthof.
1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was van 1 april 2004 tot 1 oktober 2004 en van 1 april 2005 tot 1 oktober 2005 werkzaam als medewerker zwembadbeheer in dienst van de Stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting]). Appellant was daarnaast aangesteld als reservist bij het Korps Nationale Reserve van het ministerie van defensie (hierna: Natres). In de periode van 1 oktober 2004 tot 4 april 2005 heeft appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) genoten, berekend naar een gemiddeld aantal arbeidsuren per week van 38 (hierna: recht 1). Nadat appellant met ingang van 3 oktober 2005 opnieuw werkloos was geworden heeft het Uwv recht 1 op voorschotbasis weer betaalbaar gesteld. Hierbij heeft het Uwv bepaald dat appellant in de laatste 26 weken voor het intreden van zijn werkloosheid gemiddeld 6,77 uur werkzaam was voor de Natres en dat deze uren als zogenoemde vrij te laten uren niet zullen worden gekort op de WW-uitkering. Bij besluit van 29 november 2005 heeft het Uwv bepaald dat recht 1 is herleefd met ingang van 3 oktober 2005, dat vanaf die datum alle uren waarin appellant werkzaam was voor de Natres worden gekort en dat met ingang van 3 oktober 2005 geen nieuw WW-recht is ontstaan, omdat appellant bij [naam stichting] werkzaam was in een cyclisch arbeidspatroon. Bij besluit van 1 december 2005 heeft het Uwv recht 1 herzien over de periode van 3 oktober 2005 tot en met 16 oktober 2005, omdat daarop slechts 5,23 uur was gekort in plaats van 12 uur. Het Uwv heeft het bedrag aan teveel uitgekeerde WW-uitkering verrekend.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, omdat hij van mening is dat zijn activiteiten voor de Natres moeten worden gezien als vrijwilligerswerk en daarom niet tot een korting op de WW-uitkering mogen leiden. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar besluiten van het Uwv ten aanzien van andere reservisten, waarbij de Natres-werkzaamheden als vrijwilligerswerk zijn aangemerkt en niet tot korting op de WW-uitkering leidden.
1.3. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij het thans bestreden besluit van 15 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft het Uwv gesteld dat de werkzaamheden van appellant voor de Natres niet worden aangemerkt als vrijwilligerswerk, maar als verzekeringsplichtige arbeid, omdat de arbeidsverhouding tussen appellant en de minister van defensie moet worden gezien als een publiekrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de WW. Het beroep dat appellant had gedaan op het gelijkheidsbeginsel is door het Uwv afgewezen omdat de door appellant in dit verband overgelegde besluiten naar de mening van het Uwv berusten op een onjuiste kwalificatie van die werkzaamheden en daarom door hem niet gevolgd behoeven te worden. Het Uwv heeft verder gesteld dat de aan de Natres bestede uren ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW in mindering moeten worden gebracht op de WW-uitkering van appellant.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Het Uwv heeft bij het in rubriek I genoemde besluit van 8 juli 2009 het bestreden besluit gewijzigd. Het Uwv heeft bij dit besluit het bezwaar van appellant gegrond verklaard voor zover daarbij is uitgegaan van herleving van recht 1 per 3 oktober 2005 en van korting van alle Natres-uren. Het Uwv is thans van opvatting dat appellant met ingang van 3 oktober 2005 een nieuw WW-recht heeft opgebouwd (hierna: recht 2) met een omvang van 38 uur per week, waarop de Natres-uren slechts in mindering worden gebracht voor zover die een vrij te laten omvang van 6,77 uur per week te boven gaan.
3.2. Aangezien met het besluit van 8 juli 2009 niet volledig aan het bezwaar van betrokkene is tegemoetgekomen wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep van appellant geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
4.1. Nu het Uwv het bestreden besluit niet heeft gehandhaafd komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten.
4.2. Met betrekking tot het beroep van appellant tegen het besluit van 8 juli 2009 overweegt de Raad als volgt.
4.3. Artikel 3 van de WW bepaalt dat werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Gezien het feit dat appellant een ambtelijke aanstelling heeft en verplicht is een minimum aantal uren per jaar beschikbaar te zijn voor de Natres heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad terecht het standpunt ingenomen dat appellant met betrekking tot zijn werkzaamheden voor de Natres in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat en dus werknemer is in de zin van artikel 3 van de WW. De uit hoofde van die dienstbetrekking verrichte werkzaam-heden zijn dan ook niet te kwalificeren als vrijwilligerswerk. Dat het Uwv in andere gevallen werkzaamheden voor de Natres wel als vrijwilligerswerk heeft aangemerkt brengt de Raad niet tot een ander oordeel, nu die besluiten als onjuist moeten worden beschouwd en, zoals de Raad al eerder heeft uitgesproken, het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt, dat het Uwv gehouden is om een gemaakte fout te herhalen.
4.4. In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt voor zover de werknemer niet langer werkloos is. Aangezien appellant vóór het intreden van zijn werkloosheid gemiddeld 6,77 uur per week werkzaam was voor de Natres is zijn op 3 oktober 2005 ontstane werkloosheid geëindigd voor zover hij nadien in enige week meer dan 6,77 uur heeft besteed aan werkzaamheden voor de Natres. Het Uwv heeft die meeruren derhalve terecht gekort op recht 2.
4.5. Appellant heeft de wijze waarop het Uwv de Natres-uren in mindering heeft gebracht op recht 2 aangevochten, omdat deze ongunstig voor hem is. Hiertoe heeft appellant naar voren gebracht dat de werkzaamheden voor de Natres vaak op twee aaneengesloten dagen in het weekend worden verricht, hetgeen tot gevolg heeft dat zijn recht op WW-uitkering over de desbetreffende week geheel of voor een groot deel vervalt, terwijl hij voor slechts vier uur per dag een betaling ontvangt voor die werkzaamheden. De Raad onderkent dit nadelige effect, maar is van oordeel dat het wettelijke systeem geen ruimte biedt voor een andere toepassing ziet geen ruimte om tot een voor appellant gunstiger uitkomst te komen. Op grond van de gedingstukken is naar het oordeel van de Raad ook niet aannemelijk geworden dat het Uwv ten aanzien van appellant het vertrouwensbeginsel of het verbod van willekeur heeft geschonden, zoals namens appellant is gesteld.
4.6. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep van appellant tegen het besluit van 8 juli 2009 ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De Raad begroot deze op € 644,-- in beroep en op € 805,-- in hoger beroep (totaal € 1.449,--) aan kosten van rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant, begroot op € 1.449,--;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2009 ongegrond;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.