ECLI:NL:CRVB:2010:BK9620

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1668 WW + 09-6524 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening, intrekking en terugvordering van WW-uitkering na bezwaar

In deze zaak gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant door het Uwv. Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en bepaald dat de WW-uitkering voortgezet zal worden onder gedeeltelijke beëindiging van het recht voor 8 uur per week. Tevens heeft het Uwv de intrekking en terugvordering van de uitkering herroepen en besloten om de kosten van rechtsbijstand in bezwaar te vergoeden tot een bedrag van € 644,--. Appellant heeft echter belang behouden bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat hij een schadevergoeding heeft verzocht op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de onrechtmatigheid van het bestreden besluit heeft erkend, wat leidt tot de conclusie dat de rechtbank dit niet onderkend heeft. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd. De Raad heeft geoordeeld dat de grieven van appellant tegen de hoogte van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand geen doel treffen, en heeft het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2009, voor zover aangevochten, ongegrond verklaard. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

08/1668 WW
09/6524 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 januari 2008, 07-2782 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.J. Bonnet, belastingadviseur te Amstelveen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 30 september 2008 een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 6 augustus 2009 een nader besluit ingezonden.
Mr. Bonnet heeft bij brieven van 12 augustus 2009 en 1 september 2009 een reactie ingezonden op door de Raad gestelde vragen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bonnet. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 22 maart 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen twee primaire besluiten tot herziening, intrekking en terugvordering van volgens het Uwv onverschuldigd aan appellant betaalde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ongegrond verklaard en zijn verzoek om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het recht op WW-uitkering op juiste gronden herzien per 18 november 2004 en ingetrokken per 22 november 2004 alsmede op goede gronden tot terugvordering besloten.
3.1. Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep bestreden en ter onderbouwing van zijn standpunt nadere stukken overgelegd. Naar aanleiding van deze stukken heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd. Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en nader bepaald dat de WW-uitkering van appellant per 17 november 2004 zal worden voortgezet onder gedeeltelijke beëindiging van het recht voor 8 uur per week alsmede de intrekking en de terugvordering herroepen. Het Uwv heeft voorts besloten om de kosten van rechtsbijstand voor in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden tot een bedrag van € 644,--.
3.2. Appellant kan zich niet verenigen met de beslissing van het Uwv om slechts een bedrag van € 644,-- te vergoeden voor in bezwaar gemaakte kosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Uit het besluit van 6 augustus 2009 blijkt dat het Uwv het bestreden besluit niet langer handhaaft, het daaraan ten grondslag liggende herzieningsbesluit heeft gewijzigd en zijn besluiten tot intrekking en terugvordering van aan appellant betaalde uitkering heeft herroepen. Appellant heeft niettemin belang behouden bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2. Nu het Uwv de onjuistheid van het bestreden besluit heeft erkend, staat de onrechtmatigheid van dat besluit vast. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
4.3. Met betrekking tot het namens appellant ingediende verzoek om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding overweegt de Raad als volgt. De Raad stelt vast dat niet in geschil is dat de door appellant verrichte betalingen ingevolge het (bij het bestreden besluit gehandhaafde) primaire terugvorderingsbesluit onverschuldigd zijn gedaan. De door appellant als gevolg van deze onverschuldigde betalingen gederfde inkomsten uit rente zijn aan te merken als schade voortvloeiende uit die besluiten en dienen door het Uwv te worden vergoed. De schade die ingevolge artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek wordt gevormd door wettelijke rente, is toewijsbaar vanaf het moment dat de bedragen van de onverschuldigde betalingen van de rekening van appellant zijn afgeschreven, en wel tot aan de dag waarop die bedragen geheel aan appellant zijn terugbetaald. Daarbij geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. Van andere te vergoeden schade is de Raad niet gebleken.
5.1. Het besluit van 6 augustus 2009 komt geheel aan het beroep van appellant tegen het bestreden besluit tegemoet, behoudens voor zover het de hoogte van de door het Uwv vastgestelde vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand betreft. Dit onderdeel van het besluit van 6 augustus 2009 zal de Raad dan ook mede in zijn beoordeling betrekken.
5.2. Blijkens de brief van zijn gemachtigde van 1 september 2009 en het verhandelde ter zitting vordert appellant een veroordeling van het Uwv van de werkelijke kosten van rechtsbijstand in bezwaar. Volgens hem kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat dit een zaak van gemiddeld gewicht is. Appellant vordert tevens een integrale kostenveroordeling van in beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
5.3. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:75 van die wet, voor zover thans van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Onder meer over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld zijn nadere regels gesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
5.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand bij de beslissing op het bezwaar vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Nu het bezwaar is gemaakt vóór 1 oktober 2009, de datum van inwerkingtreding van het Koninklijk Besluit van 4 september 2009, Stb. 2009, 375 waarbij de in die bijlage genoemde bedragen zijn verhoogd, heeft op grond van artikel II van dat Koninklijk Besluit hier als uitgangspunt te gelden een bedrag van € 322,-- per proceshandeling in een zaak van gemiddeld gewicht. Dit bedrag kan worden vermenigvuldigd met de factor 1,5 als het gewicht van de zaak als zwaar moeten worden beschouwd en met de factor 2 als de zaak als zeer zwaar moet worden beschouwd. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
5.5. Aan de in bezwaar door de gemachtigde van appellant verrichte proceshandelingen heeft het Uwv twee punten toegekend. Dit aantal is niet betwist. Met betrekking tot de wegingsfactor is het Uwv uitgegaan van een zaak van gemiddeld gewicht. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 2 maart 2006, LJN AV3988) heeft hier als uitgangspunt te gelden dat behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijk redenen zijn om hiervan af te wijken. Ingeval er naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van de categorie licht of zeer licht, dient dit door het bestuursorgaan gemotiveerd te worden. Indien de belanghebbende meent dat er sprake is van de categorie zwaar of zeer zwaar, ligt het op de weg van de belanghebbende dit te onderbouwen. Toegepast op het onderhavige geval lag het dus op de weg van appellant om te onderbouwen waarom de zwaarte in dit geval als meer dan gemiddeld zou moeten worden aangemerkt. Appellant is daarin niet geslaagd.
5.6. Het beroep op artikel 2, derde lid, van het Besluit faalt. Van het in de bijlage bij het Besluit opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel, waaraan in het besluit van 6 augustus 2009 toepassing is gegeven, kan, indien zich een bijzondere omstandigheid voordoet, op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit worden afgeweken. De volgens de bijlage bij het Besluit berekende vergoeding kan worden verlaagd of verhoogd, zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Blijkens de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van het forfaitaire vergoedingsstelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd. Van een dergelijk uitzonderlijk geval, dat tot afwijking van het forfaitaire vergoedingsstelsel noopt, is hier niet gebleken.
5.7. Het onder 5.5 en 5.6 overwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de grieven van appellant tegen de hoogte van de door het Uwv vastgestelde vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten geen doel treffen. Het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2009, voor zover aangevochten, dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6.1. Ten aanzien van de kosten van in beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand kent de Raad voor het beroepschrift, het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, het
hogerberoepschrift en het verschijnen ter zitting van de Raad 4 punten en voor het bij brieven van 12 augustus 2009 en van 1 september 2009 geven van schriftelijke inlichtingen twee maal 0,5 punt toe. Aangezien het beroep en het hoger beroep zijn ingesteld vóór 1 oktober 2009 heeft op grond van de onder 5.4 genoemde bepaling van overgangsrecht ook voor die kosten als uitgangspunt te gelden een bedrag van € 322,-- per proceshandeling, in totaal (5x € 322,-- =) € 1.610,--.
6.2. Voorts is de Raad, in lijn met hetgeen onder 5.5 en 5.6 is overwogen, van oordeel dat hier geen hogere wegingsfactor dan 1 op zijn plaats is en dat evenmin vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten aangewezen is. De omstandigheid dat geruime tijd is verlopen tussen de toezending van het aanvullend hogerberoepschrift aan het Uwv en het nadere besluit van 6 augustus 2009 maakt dit niet anders.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van renteschade, zoals in rubriek II aangegeven;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2009, voor zover aangevochten, ongegrond;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van proceskosten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.610,--;
Bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 145,-- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Lammerse.
BvW