ECLI:NL:CRVB:2009:BK8748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6081 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning voorschot op WW-uitkering en sollicitatieplicht

In deze zaak gaat het om de toekenning van een voorschot op de WW-uitkering aan appellant, die werkloos werd per 1 mei 2007. Appellant had een verzoek ingediend bij het Uwv voor een WW-uitkering, maar kreeg een voorschot toegekend met een maatregel wegens het niet solliciteren. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 8 september 2008. Appellant stelde dat hij niet hoefde te solliciteren omdat hij in afwachting was van een afspraak met arbeidsdeskundige J. Schaap. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat deze stelling niet kon worden gevolgd, aangezien de arbeidsdeskundige had verklaard dat hij geen dergelijke mededeling had gedaan. De Raad concludeerde dat appellant, wetende dat hij werkloos zou worden, inspanningen had moeten verrichten om werk te vinden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht rekening had gehouden met de sollicitatieplicht bij de vaststelling van het voorschot. De uitspraak werd gedaan op 10 december 2009.

Uitspraak

08/6081 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 september 2008, 07/9529 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koot, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Namens appellant is verschenen mr. Koot, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. de Bluts-Alsemgeest.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die golden ten tijde als hier van belang.
2.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
2.2. Appellant heeft op 1 mei 2007 aan het Uwv verzocht om hem voor een WW-uitkering in aanmerking te brengen voor zijn werkloosheid per 1 mei 2007. Bij besluit van 1 juni 2007 heeft het Uwv aan appellant een voorschot op de WW-uitkering toegekend, waarbij rekening is gehouden met een op te leggen maatregel wegens het zonder geldige reden niet solliciteren. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank -voor zover hier van belang- overwogen dat appellant wist dat per 1 mei 2007 werkloosheid dreigde door het ontvangen van de brief van zijn werkgever, gedateerd 2 april 2007. Vanaf het moment van ontvangst van deze brief had van appellant verwacht mogen worden dat hij inspanningen zou verrichten in het kader van de sollicitatieplicht teneinde de dreigende werkloosheid te voorkomen. De rechtbank zag geen aanleiding voor het oordeel dat appellant het niet nakomen van de sollicitatieplicht niet volledig kon worden verweten.
2.4. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van appellant komt erop neer dat hij van mening is het hem niet kon worden verweten dat hij niet heeft gesolliciteerd omdat hij een gesprek heeft afgewacht met de arbeidsdeskundige J. Schaap, die hem zou begeleiden bij het zoeken naar werk. Voorts stelt appellant dat hij er niet op gewezen is dat hij voorafgaand aan zijn werkloosheid een sollicitatieplicht had.
2.5. In verweer heeft het Uwv - onder meer - gesteld dat appellant tegen beter weten in volhoudt dat hij in afwachting van een afspraak met de arbeidsdeskundige geen sollicitatieactiviteiten hoefde te verrichten.
3. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ter beoordeling staat de vraag of de rechtbank het besluit van het Uwv om bij de vaststelling van de hoogte van het voorschot rekening te houden met een mogelijke maatregel wegens overtreding van de sollicitatieplicht, terecht in stand heeft gelaten.
4.2. De Raad is met het Uwv en de rechtbank van oordeel dat niet in geschil is dat appellant voorafgaand aan zijn werkloosheid geen sollicitatieactiviteiten heeft ontplooid. De stelling van appellant dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij in afwachting van een afspraak met arbeidsdeskundige Schaap niet behoefde te solliciteren, volgt de Raad niet, nu bedoelde arbeidsdeskundige heeft verklaard een dergelijke mededeling niet te hebben gedaan en de Raad geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. De Raad sluit zich in zoverre aan bij de overwegingen van de rechtbank op bladzijde 4 van de aangevallen uitspraak.
4.3. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij niet is gewezen op de sollicitatie-plicht merkt de Raad op dat van een ieder die weet dat hij werkloos zal worden of redelijkerwijs kan begrijpen dat hij dit zal worden, in het kader van de toepassing van de WW verlangd wordt dat hij inspanningen zal verrichten die erop gericht zijn, om door het verkrijgen van passende arbeid, alsnog die dreigende werkloosheid te voorkomen of in omvang te verminderen.
4.4. De Raad concludeert dat het Uwv in het kader van de toepassing van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de WW, bij de vaststelling van het voorschot rekening heeft kunnen houden met een mogelijk op te leggen maatregel wegens in onvoldoende mate solliciteren in de periode voorafgaand aan de werkloosheid. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
HD