[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 mei 2009, 09/101 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 december 2009.
Namens appellante heeft I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 23 september 2008 heeft het Uwv van appellante een bedrag van € 3.049,69 teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Werkloosheidswet.
1.2. Namens appellante is bij brief, gedateerd 4 november 2008, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 september 2008. Het bezwaarschrift is op 6 november 2008 verzonden per fax en op diezelfde dag binnengekomen bij het Uwv. Het bezwaarschrift is tevens per aangetekend schrijven verzonden op 7 november 2008. Het aangetekend schrijven is bij het Uwv binnengekomen op 10 november 2008. Gevraagd naar de reden van indiening van het bezwaar na afloop van de bezwaartermijn heeft appellante aangevoerd dat de datum van verzending van het besluit van 23 september 2008 niet vaststaat, zodat ook niet vaststaat dat de bezwaartermijn op 24 september 2008 is aangevangen en zij te laat bezwaar heeft gemaakt.
1.3. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 11 december 2008 (hierna: het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het te laat was ingediend. Het Uwv was niet gebleken van omstandigheden waardoor appellante niet tijdig bezwaar had kunnen maken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, nu vaststaat dat het besluit van 23 september 2008 naar het juiste adres is verzonden en door appellante is ontvangen, de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep van 24 september 2008 tot en met 4 november 2008. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar in 1.2 weergegeven standpunt herhaald.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Vaste rechtspraak van de Raad is dat in geval van bekendmaking van een besluit door toezending ervan, voor de vaststelling dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan, zowel de verzending als de aanbieding van de zending (aan het juiste adres) moet vaststaan, dan wel voldoende aannemelijk moet zijn gemaakt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg dan door aangetekende verzending kan worden aangetoond dan wel voldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze vereisten is voldaan.
4.3. Het besluit van 23 september 2008 is niet aangetekend verzonden en het Uwv heeft geen bewijs dat het besluit op die dag is verzonden. Dit betekent, anders dan appellante meent, niet zonder meer dat er niet vanuit kan worden gegaan dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet op 24 september 2008 is begonnen.
4.4. Uit het feit dat appellante het besluit van 23 september 2008 heeft ontvangen moet worden afgeleid dat het is verzonden en dat het poststuk met het besluit aan haar adres is aangeboden. De Raad heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het besluit later dan 23 september 2008 is verzonden, nu appellante de ontvangst van het besluit niet heeft ontkend, zich niet heeft uitgelaten over de dag waarop zij het besluit van 23 september 2008 heeft ontvangen en ook niet gesteld heeft dat zij het besluit veel later dan op 24 september 2008 heeft ontvangen. Op vragen van het Uwv naar de reden van de te late indiening van het bezwaarschrift heeft appellante slechts geantwoord dat wat haar betreft de verzenddatum van het besluit en daarmee de dag waarop de termijn voor het maken van bezwaar begon niet vaststond.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.4 kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het maken van bezwaar is begonnen op 24 september 2008. De laatste dag waarop bezwaar kon worden gemaakt was 4 november 2008. Aangezien het bezwaarschrift eerst op 6 november 2008 per fax en eerst op 7 november 2008 per post is verzonden, stelt de Raad vast dat ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de daarvoor geldende termijn was verstreken. Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dan ook terecht geoordeeld dat het bestreden besluit in stand moet worden gelaten. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.