[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van rechtbank Haarlem van 25 november 2008, 08-3760 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2009.
Namens appellant heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die golden ten tijde als hier van belang.
2. Appellant was van 2 september 2002 tot en met 1 maart 2007 in het genot van een WW-uitkering. Appellant is in die periode gestart met werkzaamheden als zelfstandige. In 2007 heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant geen volledige opgave heeft gedaan van die werkzaamheden. Dat leidde uiteindelijk tot besluiten waarbij de WW-uitkering over de periode van 17 februari 2003 tot en met 1 maart 2007 werd herzien en waarbij een bedrag van in totaal € 23.568,52 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering werd teruggevorderd. Appellant heeft tegen de herziening en de terugvordering bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het bestreden besluit van 18 maart 2008 ongegrond is verklaard.
3. Appellant heeft beroep ingesteld, welk beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant als zelfstandige 1439 uur heeft gewerkt in 2003, 1540 uur in 2004, 1179 uur in 2005, 295,9 uur in 2006 en 42 uur in 2007 en dat appellant daarvan geen volledige opgave aan het Uwv heeft gedaan. De rechtbank heeft onderschreven dat de door het Uwv verstrekte informatie niet altijd duidelijk is geweest en dat niet kon worden vastgesteld of aan appellant een folder van het Uwv over de gevolgen van het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige voor de WW-uitkering was uitgereikt. De rechtbank was echter van oordeel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het aantal uren dat hij ten behoeve van zijn zelfstandig ondernemerschap heeft besteed, met inbegrip van de uren die hij besteedde aan administratie en reizen, van invloed was op het recht op WW-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank had appellant uit contacten met het Uwv en de CWI niet mogen afleiden dat hij slechts de productieve uren zou behoeven op te geven en had het bij onduidelijkheid op de weg van appellant gelegen om hierover bij het Uwv informatie in te winnen.
4. De stellingen van appellant in hoger beroep komen er -kort gezegd- op neer dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij een onjuiste opgave deed van zijn gewerkte uren.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt vast dat appellant op de werkbriefjes de door hem gewerkte uren niet overeenkomstig de feitelijke situatie heeft ingevuld. Zoals appellant ter zitting heeft toegelicht was het hem duidelijk dat, in zijn geval, het verrichten van werkzaamheden gedurende een groot aantal uren in een week, onomkeerbare gevolgen voor zijn WW-uitkering zou hebben, om welke reden hij de gewerkte uren gemiddeld en uitgespreid heeft gemeld op de werkbriefjes. Dat appellant dat heeft gedaan op advies van een medewerker van het Uwv heeft appellant echter niet aangetoond.
5.2. De Raad is van oordeel dat uit de tekst van de werkbriefjes niet volgt dat geen opgave behoeft te worden gedaan van de zogenoemde improductieve of indirecte uren. De door appellant getrokken conclusie dat slechts die uren zouden moeten worden opgevoerd die declarabel zijn, kan evenmin worden gebaseerd op die tekst. Het is de Raad ook anderszins niet gebleken dat bij appellant door vanwege het Uwv verstrekte informatie een verkeerde indruk is gevestigd van de op hem rustende informatieplicht. De Raad is daarbij met de rechtbank van oordeel dat, voor zover er bij appellant nog onduidelijkheid bestond over die plicht, het op zijn weg had gelegen om van het Uwv de gewenste duidelijkheid te verkrijgen.
5.3. Gelet op het voorgaande kon appellant uit het feit dat het Uwv de consequente -onjuiste- opgave van werkzaamheden gedurende twee dagen van acht uur per week niet corrigeerde, niet een in rechte te honoreren vertrouwen afleiden dat die opgave juist was dan wel geen gevolgen voor zijn recht op WW-uitkering had.
5.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een schadevergoeding bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.
7. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.