ECLI:NL:CRVB:2009:BK5736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2609 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de WW-uitkering en de rechtsgeldigheid van de uitkeringsduur

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WW-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 november 2009 uitspraak gedaan in deze kwestie. Appellant had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, welke was vastgesteld van 28 december 2006 tot en met 27 maart 2007. Bij een besluit van 25 april 2007 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering stopgezet per 28 maart 2007. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond, met als argument dat de duur van de uitkering al was vastgesteld in een eerder besluit van 19 januari 2007.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep heeft bestreden. Hij stelde dat de uitkeringsduur onderdeel was van het besluit van 25 april 2007 en dat er omstandigheden waren die de beëindiging van de uitkering zouden rechtvaardigen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het besluit van 19 januari 2007, waarin de uitkeringsduur was vastgesteld, in rechte onaantastbaar was geworden. Dit betekende dat het Uwv bij de beoordeling van het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2007 moest uitgaan van de eerder vastgestelde uitkeringsduur.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de uitkeringsduur niet meer ter beoordeling voorlag en dat het bestreden besluit zorgvuldig was voorbereid. Het hoger beroep van appellant is afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/2609 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 maart 2008, 07/3220 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 november 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.C.M. Adriaanse, kantoorgenoot van mr. Visser. Het Uwv, door de Raad opgeroepen om bij gemachtigde ter zitting te verschijnen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 19 januari 2007 is vastgesteld dat appellant recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 28 december 2006 tot en met 27 maart 2007.
1.2. Bij besluit van 25 april 2007 met als onderwerp “beëindigen WW-uitkering” heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn WW-uitkering is stopgezet vanaf 28 maart 2007.
1.3. Bij besluit van 25 juni 2007, voor zover hier van belang (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 april 2007 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de duur van de uitkering is vastgesteld in het toekenningsbesluit van 19 januari 2007. Uit de door appellant overgelegde werkbriefjes is niet gebleken van omstandigheden die tot het verschuiven van de datum 27 maart 2007 konden leiden.
2. De rechtbank heeft het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat de duur van de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de WW bij besluit van 19 januari 2007 op drie maanden is vastgesteld en thans niet meer ter beoordeling voorligt.
3. Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep bestreden. Omdat in het primaire besluit van 25 april 2007 wordt verwezen naar een brief van het Uwv van 27 februari 2007 met daarin de vermelding van de uitkeringsduur heeft het Uwv volgens hem de uitkeringsduur onderdeel laten zijn van het besluit van 25 april 2007, waartegen bezwaar mogelijk is. Het bestreden besluit is volgens appellant niet zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Bij de berekening van de duur van de WW-uitkering hadden volgens appellant meerdere arbeidsverhoudingen bij VOF Shoarma Grillroom Pizzeria Prinsenbeek moeten worden meegenomen.
4. De Raad volgt appellant daarin niet. Hij overweegt daartoe het volgende.
4.1. Hoewel dit niet in letterlijke bewoordingen als zodanig is gesteld, blijkt uit het besluit van 19 januari 2007 zonder meer dat de duur van de WW-uitkering op drie maanden is bepaald. Nu dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden, moest het Uwv bij beoordeling van het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2007 van de juistheid van de in dat besluit aangegeven uitkeringsduur uitgaan. Dit wordt niet anders door de verwijzing in het primaire besluit naar de brief van het Uwv van 27 februari 2007. Die brief is slechts informatief van aard en brengt nogmaals onder de aandacht dat de uitkering tot en met 27 maart 2007 loopt. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat in deze procedure de juistheid van de vastgestelde duur van de WW-uitkering niet meer ter beoordeling voorligt. Gelet hierop kan naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
4.2. De vaststelling in het bestreden besluit dat in de periode van 28 december 2006 tot en met 27 maart 2007 geen sprake is geweest van omstandigheden die tot het verschuiven van de datum 27 maart 2007 konden leiden, is juist.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P. Boer.
BvW
1611