ECLI:NL:CRVB:2009:BK4164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/157 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum toekenning bijstand en bijzondere omstandigheden bij WWB

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 15 augustus 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op 16 maart 2005 gemeld dat hij was gaan werken, waarna het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten zijn bijstand heeft opgeschort. Na het beëindigen van zijn werkzaamheden op 5 mei 2005 heeft appellant op 26 mei 2005 een nieuwe bijstandsaanvraag ingediend. Het College heeft bij besluit van 27 juni 2005 de bijstand opnieuw toegekend met ingang van de datum van de aanvraag, maar appellant was van mening dat hij recht had op bijstand met terugwerkende kracht tot een eerdere datum, namelijk 6 of 9 mei 2005.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 17 november 2009 geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De Raad verwijst naar de vaste rechtspraak dat bijstand in beginsel niet wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum van de bijstandsaanvraag. Appellant had kunnen en moeten weten dat hij opnieuw bijstand moest aanvragen na het beëindigen van zijn werkzaamheden, aangezien hij eerder al bijstand had ontvangen en op de hoogte was van de voorwaarden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond had verklaard.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om het College te veroordelen in de proceskosten, en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.F. Claessens als leden, in aanwezigheid van griffier C. de Blaeij.

Uitspraak

07/157 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 december 2006, 05/4404 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2009. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Dijkgraaf, advocaat te ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant ontving sinds 15 augustus 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op het rechtmatigheidsformulier voor de maand maart 2005 heeft appellant gemeld dat hij met ingang van 16 maart 2005 is gaan werken. Per die datum heeft het College de bijstand, in afwachting van exacte gegevens over de werkaanvaarding, opgeschort, omdat het inkomen van appellant per maand hoger was dan de voor hem toepasselijke bijstandsnorm. De werkzaamheden van appellant - via [naam uitzendorganisatie] - zijn op 5 mei 2005 geëindigd. Hiervan heeft appellant zijn klantmanager op 9 mei 2005 telefonisch in kennis gesteld. Op 26 mei 2005 heeft appellant zich bij het Centrum voor werk en inkomen (CWI) gemeld voor een bijstandsaanvraag.
1.2. Bij besluit van 27 juni 2005 heeft het College - voor zover hier van belang - aan appellant met ingang van 26 mei 2005 opnieuw bijstand toegekend. Het College heeft bij besluit van 9 november 2005 - voor zover hier van belang - het bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 november 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. Uit de tegen de aangevallen uitspraak aangevoerde gronden begrijpt de Raad dat appellant betoogt dat er in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hem bijstand met terugwerkende kracht tot 6 of 9 mei 2005 verleend had moeten worden.
4.3. Naar het College in beroep bij de rechtbank onweersproken heeft gesteld, is aan appellant op 11 april 2005 de bijstand over de periode van 1 tot en met 15 maart 2005 inclusief vakantiegeld uitbetaald. Reeds op grond hiervan had appellant kunnen - en ook moeten - weten dat de bijstand werd beëindigd vanwege zijn inkomsten en dat hij dus opnieuw bijstand moest aanvragen nadat zijn werkzaamheden op 5 mei 2005 waren geëindigd. Appellant kan zich er dan ook niet op beroepen dat dit voor hem niet kenbaar was.
4.4. Het College heeft zich van meet af aan op het standpunt gesteld dat appellant tijdens het onder 1.1 vermelde telefoongesprek is doorverwezen naar het CWI om een bijstandsaanvraag in te dienen. Uit de door het CWI opgemaakte rapportage van 2 juni 2005 ten behoeve van de overdracht van de bijstandsaanvraag van appellant aan het College blijkt dat de reden voor appellant om niet aanstonds na beëindiging van zijn werkzaamheden bijstand aan te vragen was dat hij in de veronderstelling verkeerde vrij snel weer werk te kunnen vinden.
4.5. Uit hetgeen onder 4.4 is overwogen volgt dat het telefonisch contact tussen appellant en zijn klantmanager op 9 mei 2005 niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.1.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de Raad met de rechtbank en het College van oordeel dat er in het geval van appellant geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hem bijstand met ingang van een eerdere datum dan 26 mei 2005 moet worden verleend. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.
mm