ECLI:NL:CRVB:2009:BK3690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1023 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand na niet tijdige verstrekking van informatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante ontving vanaf juli 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage had op 8 september 2006 het recht op bijstand van appellante opgeschort, omdat zij niet had gereageerd op een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen. Deze oproep was bedoeld om originele afschriften van haar bankrekeningen ter inzage te krijgen. Het College had aangegeven dat als appellante niet voor 22 september 2006 contact opnam, de bijstand met ingang van 1 september 2006 zou worden beëindigd. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 27 november 2006 ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij meerdere keren telefonisch contact heeft geprobeerd op te nemen met het College, maar dat dit niet is gelukt. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de relevante periode contact heeft opgenomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante pas op 28 september 2006 per e-mail heeft gereageerd op de intrekking van haar bijstand, die met ingang van 1 september 2006 was ingegaan.

De Raad heeft geconcludeerd dat het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was om de bijstand van appellante in te trekken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellante verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen gronden gevonden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/1023 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 januari 2008, 07/80 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2009. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage. Appellante is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving vanaf juli 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 8 september 2006 heeft het College het recht op bijstand van appellante met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB opgeschort met ingang van 1 september 2006, op de grond dat appellante niet heeft gereageerd op een oproep van de dienst SZW om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen. Deze oproep had onder meer ten doel de originele afschriften van de laatste drie maanden van appellantes bank-, giro- en spaarrekeningen ter inzage te krijgen. In het besluit van 8 september 2006 is voorts vermeld dat, indien appellante niet voor 22 september 2006 contact opneemt met haar consulent om dit verzuim te herstellen, de bijstand vanaf 1 september 2006 zal worden beëindigd. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Bij besluit van 22 september 2006 heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2006 beëindigd (lees: ingetrokken), op de grond dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden gelegenheid alsnog de verlangde inlichtingen te verstrekken. Bij besluit van 27 november 2006 heeft het College de tegen het besluit van 22 september 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Appellante heeft opnieuw bijstand aangevraagd, die haar met ingang van 9 oktober 2006 is toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 27 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het besluit tot intrekking van de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2006 berust op de toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in samenhang met het eerste lid van dat artikel. Voor de tekst van die bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Aangezien appellante tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel heeft aangewend, heeft de rechtbank terecht tot uitgangspunt genomen dat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 1 september 2006 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.3. Appellante heeft aangevoerd dat zij enkele malen heeft geprobeerd telefonisch contact op te nemen met haar wijkconsulent, maar dat dit niet is gelukt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode hier van belang, te weten van 8 september 2006 tot 22 september 2006, telefonisch contact heeft opgenomen met het College. De Raad onderschrijft de overwegingen op grond waarvan de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Ook de Raad komt tot de conclusie dat, te rekenen vanaf de datum van het opschortingsbesluit, appellante eerst bij e-mailbericht van 28 september 2006 richting het College heeft gereageerd, en wel op de intrekking van de bijstand met ingang van 1 september 2006.
De Raad is voorts van oordeel dat appellante evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat haar van het niet tijdig verstrekken van de verlangde informatie geen verwijt kan worden gemaakt. Van een medische belemmering die daaraan in de weg staat, zoals door appellante betoogd, is de Raad niet gebleken.
4.4. Hieruit volgt dat het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2006 in te trekken.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.
mm