ECLI:NL:CRVB:2009:BK3690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand na niet tijdige verstrekking van informatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante ontving vanaf juli 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage had op 8 september 2006 het recht op bijstand van appellante opgeschort, omdat zij niet had gereageerd op een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen. Deze oproep was bedoeld om originele afschriften van haar bankrekeningen ter inzage te krijgen. Het College had aangegeven dat als appellante niet voor 22 september 2006 contact opnam, de bijstand met ingang van 1 september 2006 zou worden beëindigd. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit besluit.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van 27 november 2006 ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij meerdere keren telefonisch contact heeft geprobeerd op te nemen met het College, maar dat dit niet is gelukt. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de relevante periode contact heeft opgenomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante pas op 28 september 2006 per e-mail heeft gereageerd op de intrekking van haar bijstand, die met ingang van 1 september 2006 was ingegaan.
De Raad heeft geconcludeerd dat het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was om de bijstand van appellante in te trekken. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellante verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen gronden gevonden voor een veroordeling in de proceskosten.