[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 oktober 2008, 08/731 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 november 2009.
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2009. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellant was laatstelijk in dienst van [naam werkgever] (hierna: werkgever) als orderverzamelaar. Op verzoek van de werkgever heeft de kantonrechter bij beschikking van 15 oktober 2007 de arbeidsovereenkomst met appellant ontbonden met ingang van 1 november 2007. Aan appellant is een vergoeding ten laste van de werkgever toegekend van € 16.000,-.
2.2. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 21 november 2007 het recht op een uitkering ingevolge de WW met toepassing van artikel 16, derde lid, van de WW ontzegd tot en met 31 december 2007. In dit besluit is appellant erop gewezen dat hij zo snel mogelijk moet beginnen met activiteiten om weer aan het werk te komen. Bij besluit van 21 januari 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 januari 2008 een uitkering ingevolge de WW toegekend, onder verlaging van het uitkeringspercentage met ingang van 1 januari 2008 met 20% gedurende 16 weken. Deze maatregel is gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 31 maart 2008 (hierna: bestreden besluit). In het bestreden besluit heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellant vóór 1 januari 2008 geen enkele sollicitatieactiviteit heeft ondernomen en daardoor niet heeft voldaan aan de op hem rustende sollicitatieplicht. Volgens het Uwv ontsloeg appellants gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal hem niet van de verplichting om naar werk te zoeken en kon op basis van een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 27 maart 2008 niet worden gezegd dat appellant eind 2007 als gevolg van ziekte niet in staat was om te solliciteren.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat hij voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag voldoende sollicitatieactiviteiten heeft ondernomen en dat hij ziek was in de periode welke was gelegen tussen het moment waarop hij wist dat hij ontslagen zou worden en de eerste werkloosheidsdag, waardoor hij niet kon solliciteren.
5. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
5.1. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Indien de werknemer deze verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk. Het Maatregelenbesluit UWV bepaalt dat de korting 20% gedurende 16 weken bedraagt. De hoogte van de maatregel bedraagt 10% indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft. Ingevolge artikel 27, zesde lid, van de WW wordt van het opleggen van een maatregel in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5.2. Het Uwv heeft in de bijlage bij het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW 2007, Stcrt 2006, 242 (in werking getreden op 1 januari 2007) zijn beleid neergelegd ter zake van de sollicitatieplicht. Onder het kopje ‘Invulling sollicitatieplicht zodra werkloosheid dreigt’ is gesteld dat sollicitatieactiviteiten mogen worden verlangd vanaf het moment waarop duidelijk is dat werkloosheid dreigt. Van de werknemer wiens (tijdelijke) dienstverband op andere wijze dan door opzegging eindigt, wordt verlangd dat hij sollicitatieactiviteiten ontwikkelt vanaf het moment dat het hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de dienstbetrekking eindigt.
5.3. Ter bepaling van het moment waarop het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn dienstbetrekking eindigde dient, zoals de Raad in zijn uitspraak van 6 juli 2005, LJN AT9477, USZ 2005/328, heeft overwogen, een voldoende objectiveerbaar tijdstip te worden genomen. Het Uwv heeft in het geval van appellant de dag met ingang waarvan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden, 1 november 2007, als zodanig tijdstip aangemerkt.
5.4. Het Uwv voert blijkens het bestreden besluit het beleid dat aan de in 5.2 weergegeven verplichting is voldaan indien één sollicitatie is verricht in de daar bedoelde periode. Appellant heeft gesteld dat hij in november en december 2007 heeft geprobeerd zich in te schrijven bij een uitzendbureau, maar dat dat niet is gelukt vanwege een gebrek aan werk en zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 4 januari 2006, LJN AV2435 en RSV 2006,140 is de Raad met de rechtbank en het Uwv van oordeel dat een bezoek aan een uitzendbureau waarbij geen inschrijving tot stand komt, niet als een concrete sollicitatieactiviteit kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv dat appellant niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht dan ook terecht onderschreven.
5.5. Dat appellant om gezondheidsredenen niet in staat was om te solliciteren is door hem niet onderbouwd. Wat dit onderdeel betreft volgt de Raad het oordeel en de overwegingen van de rechtbank.
5.6. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009.