[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2007, 07/125 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 november 2007
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2009. Voor appellante is verschenen mr. Van Zundert. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinc, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 29 augustus 2006 is namens appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor onder meer doorbetaling van de energielasten van haar huurwoning tijdens haar detentie. Appellante was gedetineerd van 7 februari 2006 tot en met 31 augustus 2007.
1.2. Bij besluit van 30 augustus 2006, voor zover van belang, heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 29 november 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht heeft op bijstand. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit voorschrift geldt voor het recht op algemene en bijzondere bijstand.
4.2. Artikel 16, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van deze paragraaf bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
4.3. Met het College en de rechtbank is de Raad van oordeel dat van een acute noodsituatie in bovengenoemde zin in het geval van appellante geen sprake is.
4.4. Dit brengt mee dat het College niet de bevoegdheid toekwam de aanvraag van appellante in te willigen.
4.5. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting hanteert het College een buitenwettelijk beleid dat inhoudt dat voor de kosten van doorbetaling van huur tijdens detentie wel bijzondere bijstand wordt verstrekt, maar voor de termijnbedragen van energiekosten niet. Dit beleid moet naar het oordeel van de Raad worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad moet, hiervan uitgaande, vaststellen dat de besluitvorming van het College in overeenstemming is met het door hem gevoerde beleid.
4.6. Appellante heeft gesteld dat het beleid van het College in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en als zodanig niet redelijk is. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van degenen bij wie tijdens detentie de energielevering is afgesloten, nu deze personen wel in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand in de aansluitkosten. De Raad kan appellante niet volgen in deze stelling. In het licht van de hier aan de orde zijnde toetsing staat de redelijkheid van het beleid immers niet ter beoordeling van de rechter, nog geheel daargelaten dat niet gesproken kan worden van een situatie dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Er wordt immers onderscheiden tussen personen die de energielevering wel en niet laten afsluiten.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en W.F. Claessens als leden in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.