op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 november 2008, 07/1993 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 28 oktober 2009.
Het Uwv en, namens betrokkene, mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Geleen, hebben hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft met betrekking tot het hoger beroep van betrokkene een verweerschrift ingediend.
Mr. Grégoire heeft met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 juni 2009 is namens [naam stichting]s bericht dat de Stichting niet deelneemt aan het geding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Voor betrokkene is verschenen mr. Grégoire voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW), alsmede de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor een overzicht van de voorgeschiedenis verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden onder de nummers 07/6231 WW en 07/6232 AW en volstaat met het volgende.
2.1. Bij besluit van 17 maart 2006 heeft het Uwv naar aanleiding van het door betrokkene ingediende werkbriefje over de periode 6 februari 2006 tot en met 5 maart 2006 (weken 6 t/m 9) het recht op uitkering van betrokkene opnieuw vastgesteld vanaf 6 februari 2006 naar een omvang van 17 uur en 46 minuten. Vanaf 13 februari 2006 (week 7) is de omvang van de uitkering lager omdat betrokkene meer is gaan werken en is het recht bepaald op 8 uur en 42 minuten. In week 9 is het recht beëindigd vanwege het ontstaan van een nieuw recht. Bij besluit van 22 oktober 2007, het bestreden besluit, heeft het Uwv het primaire besluit van 17 maart 2006 gehandhaafd.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en heeft zij dat besluit vernietigd met beslissingen over vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv bij de vaststelling van de herleving van het recht met ingang van 6 februari 2006 en bij de vaststelling van de omvang van het recht na korting van de gewerkte uren vanaf 13 februari 2006 ten onrechte is uitgegaan van het gemiddeld aantal arbeidsuren (gaa) van 17 uur en 46 minuten in plaats van het gaa van 29 uur en 1 minuut.
3. Het Uwv heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank het gaa heeft verward met het arbeidsurenverlies. De omvang van het oorspronkelijke recht op WW-uitkering was gelijk aan het arbeidsurenverlies van 17 uur en 46 minuten, waarbij het gaa 29 uur en 1 minuut bedroeg.
3.1. Betrokkene betoogt in hoger beroep dat ook in deze procedure het gaa onjuist is berekend omdat de na-schoolse uren niet bij de berekening zijn meegenomen.
4. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet anders dan de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv bij de vaststelling van de omvang van het recht op WW-uitkering van een onjuist gemiddeld aantal arbeidsuren is uitgegaan. Met betrekking tot hetgeen betrokkene heeft aangevoerd over het aantal feitelijke arbeidsuren dat zij bij Triade werkte verwijst de Raad naar de overwegingen in de uitspraak die onder 2 is vermeld. De Raad is evenmin gebleken dat het Uwv het arbeidsurenverlies op de hier in geding zijnde data, dat bepalend is voor de omvang van het recht op WW-uitkering per die data, op onjuiste wijze heeft berekend.
4.2. Het vorenstaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.