[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 november 2008, 07/1230 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 oktober 2009.
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 juni 2009 is namens [naam stichting]
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Voor appellante is verschenen mr. Grégoire, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW), alsmede de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt voor zijn beoordeling van het onderhavige geschil.
2.1. Bij besluit van 30 juli 2007, het bestreden besluit, is voor zover hier van belang de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren (gaa) van appellante met ingang van 3 juli 2006 vastgesteld op 28 uur en 3 minuten. De omvang van de WW-uitkering is met ingang van die datum gesteld op 9 uur en 34 minuten en met ingang van 31 juli 2006 op 12 uur en 2 minuten per week.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat blijkens de gronden van het beroep het enige geschilpunt de vaststelling van het gaa betreft, in het bijzonder de volgens appellante ten onrechte niet meegenomen buitenschoolse uren. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 oktober 2007, procedurenummers 06/864 en 06/865 daarover al een standpunt ingenomen en ziet geen aanleiding dat te verlaten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat appellante meer arbeidsuren heeft gewerkt dan is vermeld in de opgave van de werkgevers dan wel dat het Uwv het gaa onjuist heeft vastgesteld.
3. In hoger beroep heeft appellante wederom betoogd dat zij het niet eens is met de vaststelling van de omvang van het recht op WW-uitkering en het daarbij van belang zijnde gaa.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich achter hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen. De Raad wijst met betrekking tot de vraag of het gaa op juiste wijze en op een juist aantal uren is vastgesteld naar de overwegingen in zijn uitspraak van heden onder nummers 07/6231 WW en 07/6232 AW.
4.2. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.