ECLI:NL:CRVB:2009:BK2242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6231 WW + 07-6232 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkeringen op basis van arbeidsuren in het onderwijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omvang van het recht op uitkeringen van appellante, die werkzaam was in het onderwijs. De Raad heeft vastgesteld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij de vaststelling van het recht op uitkeringen is uitgegaan van de feitelijke arbeidsuren (klokuren) in plaats van lesuren. Appellante had eerder uitkeringen aangevraagd na het beëindigen van haar dienstverband bij stichting A, waarbij het Uwv de omvang van de uitkeringen had vastgesteld op 16 uur en 46 minuten per week. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de door stichting A opgegeven werkuren onjuist waren en dat het Uwv de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren (gaa) correct had uitgevoerd. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat er geen rekening was gehouden met extra uren die zij na de les werkte, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/6231 WW
07/6232 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, 06/864 en 06/865 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 28 oktober 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv en de Minister hebben een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 augustus 2008 is namens [naam stichting A], bericht dat de Stichting niet deelneemt aan het geding.
Bij brief van 11 september 2008 heeft mr. Grégoire gereageerd op vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Voor appellante is verschenen mr. Grégoire, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers. Namens de Minister is verschenen H.A.L. Knoben, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en het Besluit Bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BBWO), alsmede de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Appellante was laatstelijk vanaf 11 maart 2005 op basis van een dienstverband voor bepaalde tijd werkzaam als [naam functie] bij [naam stichting A] (hierna: [stichting A]). Daarnaast werkte appellante bij de [naam stichting B], [naam stichting C], [naam werkgever] en de [naam vereniging]. In verband met het eindigen van haar dienstverband bij [stichting A] heeft appellante uitkeringen ingevolge de WW en het BBWO aangevraagd, welke haar bij besluiten van 3 oktober 2005 met ingang van 11 juli 2005 zijn toegekend naar een omvang van 17 uur en 46 minuten per week. Bij beslissing op bezwaar van 15 maart 2007, het thans bestreden besluit, heeft het Uwv appellante, voor zover hier van belang, meegedeeld dat de eerdere beslissing op bezwaar van 15 maart 2006 is ingetrokken en dat de omvang van het recht op de uitkeringen is bepaald op 16 uur en 46 minuten per week. Het Uwv is bij het vaststellen van het recht op die uitkeringen uitgegaan van een gemiddeld aantal arbeidsuren (gaa) van 29,01 uur per week, als zijnde de uren waarin appellante in de 26 weken voorafgaand aan de werkloosheid per 11 juli 2005 gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. Het verlies van arbeidsuren per 11 juli 2005 is gebaseerd op de werkzaamheden bij [stichting A] van gemiddeld 15 uur (390:26) per week en op het werk dat appellante bij SBO De Opstap gedurende gemiddeld 1 uur en 46 minuten (46:26) per week verrichtte. De bevinding van het Uwv dat de uitkeringen van appellante achteraf bezien naar een te hoog bedrag zijn toegekend levert voor appellante geen financiële consequenties op in die zin det ze niet worden teruggevorderd.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 maart 2006 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit van 15 maart 2007 ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Raad, de uitspraak van 9 november 1993, LJN ZB2444, RSV 1994/105, moet naar het oordeel van de rechtbank bij de berekening van het gaa in het onderwijs worden uitgegaan van het aantal arbeidsuren (klokuren) en niet van het aantal lesuren. De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de gedingstukken waarvan in het bijzonder de werkgeversverklaringen, het Uwv bij de berekening van het gaa daadwerkelijk van het aantal arbeidsuren van appellante is uitgegaan. Op grond van de berekeningen in het bestreden besluit en de nadere toelichting van het Uwv hierop is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het Uwv het gaa van appellante juist heeft vastgesteld op 29,01 uur per week.
3. In hoger beroep heeft appellante opnieuw naar voren gebracht dat bij het vaststellen van het gaa ten onrechte geen rekening is gehouden met de uren die zij “nawerkte” bij [stichting A]. Appellante had de verplichting om 1,5 uur na de beëindiging van de les op school te blijven, wat gemiddeld neerkwam op 4,5 uur per week.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is - voor zover hier van belang - werkloos de werknemer die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht.
4.2. Tussen partijen is in hoger beroep slechts nog in geschil het antwoord op de vraag of het Uwv bij de vaststelling van het gaa van het juiste aantal arbeidsuren bij [stichting A] is uitgegaan. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet de lesuren, maar de klokuren, de feitelijke uitbetaalde arbeidsuren die appellante maakte, tot uitgangspunt heeft genomen bij de vaststelling van het gaa en hij onderschrijft de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. De Raad merkt daarbij nog op dat geen aanknopingspunten zijn gevonden die het aannemelijk maken dat de opgave van de werkuren zoals deze door [stichting A] is gedaan onjuist is. Voorts heeft de Raad in de gedingstukken geen gegevens aangetroffen die erop wijzen dat appellante op haar werkdagen feitelijk meer arbeidsuren als werknemer heeft verricht dan waar het Uwv van uit is gegaan.
4.2. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I. Mos.
BvW