ECLI:NL:CRVB:2009:BI5901

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2180 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 mei 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. C.M.G. Kruyen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar uitkering per 18 december 2005 in te trekken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet langer ongeschikt was voor haar eigen werk als lerares Engels. De Raad heeft het procesverloop en de medische gegevens van appellante zorgvuldig bekeken. Het Uwv had in 2005 de belastbaarheid van appellante vastgesteld op basis van objectieve maatstaven, en de Raad concludeert dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn aangevoerd die de eerdere oordelen zouden kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt dat de belastbaarheid van appellante correct is ingeschat en dat er geen reden is voor een urenbeperking. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen.

Uitspraak

07/2180 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 maart 2007, 06/1063 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 15 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.M.G. Kruyen, juriste bij de Algemene Onderwijsbond AOb, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009. Voor appellante is, zoals tevoren was aangekondigd, niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 18 december 2005 ingetrokken, onder de overweging dat zij met ingang van die datum niet langer ongeschikt is te achten voor haar eigen werk als lerares Engels.
2.1. De rechtbank heeft ongegrond verklaard het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 16 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit), waarbij het namens appellante ingediende bezwaar ongegrond was verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen, waarbij appellante als eiseres wordt aangeduid, en het Uwv als verweerder:
“Bij onderzoek van eiseres d.d. 1 september 2005 zijn door verzekeringsarts Zasada geen objectiveerbare afwijkingen waargenomen. De rechtbank is niet kunnen blijken dat de verzekeringsarts in zijn verslaglegging ten aanzien van eiseres niet alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot haar gezondheidstoestand in aanmerking zou hebben genomen. De bezwaarverzekeringsarts Offermans, die kennis heeft genomen van het medisch dossier van eiseres, alsmede van de bevindingen van J.H.J. Overtoom, Y.M.M. Dresen en M. Kamper heeft geen medische argumenten gezien het standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. Hierop gelet, en zeker nu eiseres zelf geen andersluidende informatie aangaande haar gezondheids-toestand heeft overgelegd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder de ten tijde als hier in geding ten aanzien van eiseres vastgestelde beperkingen zou hebben onderschat.
Bovendien overweegt de rechtbank dat vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep leert, dat in het kader van de toepassing van de wettelijke arbeidsongeschikt-heidsverzekeringen onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebrek dient te worden verstaan: het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de maatman. Gelet op hetgeen namens eiseres naar voren is gebracht omtrent haar klachtenpatroon, dat wijst in de richting van een fibromyalgie syndroom en de eventuele gevolgen daarvan voor de bij haar aanwezige mate arbeidsongeschiktheid, is de rechtbank van oordeel dat, indien de gedachtegang van eiseres gevolgd zou worden, een onvoldoende geobjectiveerde en derhalve onjuiste uitleg zou worden gegeven aan het in de wet verankerde arbeidsongeschiktheidsbegrip. Het gaat immers niet zozeer om de juistheid van de vastgestelde diagnose, maar om de beperkingen die het gevolg zijn van de door eiseres geuite – objectiveerbare – klachten. In die zin moet tevens worden vastgesteld dat de visie van Y. Dresen en M. Kamper, zoals wordt geciteerd in het aanvullend beroepschrift van 18 mei 2006, de kern van het geschil niet raken. Met het gegeven commentaar van bezwaarverzekeringsarts R.M.A.G. Brouns, gedateerd 5 juli 2006, kan de rechtbank zich verenigen.
Uitgaande van de juistheid van de door verweerder vastgestelde functionele mogelijkheden is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres op de datum hier in geding in staat moet worden geacht tot het verrichten van de voor haar maatgevende arbeid zoals dat aan haar is meegedeeld in het rapport van de arbeidsdeskundige Hoeppermans van 14 oktober 2005.”
3.1. Het geschil spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of de belastbaarheid van appellante te optimistisch is ingeschat en op de vraag of voor haar (nog steeds) een urenbeperking van toepassing moet zijn. Op grond van de beschikbare medische gegevens beantwoordt de Raad die beide vragen ontkennend. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Brouns blijkt dat betrokkene een volstrekt normaal dagritme heeft, met een normale dagstructuur en normaal over de dag verspreide activiteiten. Ook is er geen sprake van dagbehandeling, dagopname, nierdialyse o.i.d. Dat bij de herbeoordelingen van appellante in 2000 en 2002 nog wel een urenbeperking werd aangenomen is, zoals blijkt uit de rapportage van Brouns van 25 mei 2007, ook het gevolg van een in die tijd niet geheel ongebruikelijke procedure om in een geval als deze van appellante af te gaan op de op dat moment feitelijk verrichte arbeid en dwingt niet tot het continueren van de urenbeperking bij de herbeoordeling in 2005.
3.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het hiervoor weergegeven, in de aangevallen uitspraak neergelegde, oordeel van de rechtbank.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en M. Greebe en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.M. Tason Avila.
MH