ECLI:NL:CRVB:2009:BH6270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7191 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van faillissementsuitkering en WW-uitkering met betrekking tot boetes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellant ontving van 1 januari 2000 tot en met 14 mei 2000 een faillissementsuitkering en vanaf 15 mei 2000 een WW-uitkering. Het Uwv heeft deze uitkeringen herzien en bedragen aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd, alsook boetes opgelegd wegens het niet verstrekken van informatie. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren zijn ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo heeft eerder de besluiten van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw te beslissen. Het Uwv heeft daarop nieuwe besluiten genomen, maar appellant heeft tegen het laatste besluit, dat de terugvordering en boete opnieuw vaststelde, beroep ingesteld.

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft in haar uitspraak overwogen dat het Uwv niet onterecht heeft gehandeld en dat er geen rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt bij appellant met betrekking tot de faillissementsuitkering. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat het besluit van 22 juli 2005, dat betrekking had op de WW-uitkering, ook de faillissementsuitkering omvatte, maar de Raad van Beroep oordeelt dat dit niet het geval is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

07/7191 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 november 2007, 05/2297 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door zijn zoon [naam zoon], advocaat te Amsterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 januari 2009. Appellant is verschenen bij [naam zoon], voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.J. van de Pavert, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. De Raad verwijst voor een meer uitgebreide weergave van de feiten naar hetgeen daarover in de aangevallen uitspraak is vermeld, en volstaat hier met het volgende.
2.2. Aan appellant is over de periode van 1 januari 2000 tot en met 14 mei 2000 een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW (hierna: faillissementsuitkering) toegekend. Met ingang van 15 mei 2000 is hem een uitkering op grond van hoofdstuk II van de WW (hierna: WW-uitkering) toegekend. Deze uitkeringen zijn bij besluiten van 18 april 2003, respectievelijk 14 november 2002, gedeeltelijk en met terugwerkende kracht herzien. Het Uwv heeft bij besluiten van 21 mei 2003 en14 november 2002 bedragen aan onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd. Bij besluiten van 27 november 2002 en van 21 mei 2003 heeft het Uwv appellant boetes opgelegd wegens het niet nakomen van de verplichting informatie te verstrekken. De hoogte van de boetes is gebaseerd op de bedragen aan ten onrechte betaalde uitkeringen. De tegen al deze besluiten gerichte bezwaren van appellant zijn bij besluiten op bezwaar van 14 mei 2003 en 30 juni 2004 ongegrond verklaard.
2.3. De rechtbank Almelo heeft in een uitspraak van 16 februari 2005 de beroepen van appellant tegen de besluiten van 14 mei 2003 en 30 juni 2004 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften.
2.4. Het Uwv heeft ter uitvoering van deze uitspraak twee nieuwe besluiten genomen. Ten eerste een besluit van 22 juli 2005 waarin de WW-uitkering wordt herzien met ingang van 15 mei 2000 en de terugvordering en boete opnieuw zijn vastgesteld. Appellant heeft dat besluit niet in rechte aangevochten. Ten tweede nam het Uwv een besluit op 8 november 2005, waarin het bedrag aan terug te betalen faillissementsuitkering en boete wederom zijn vastgesteld echter ditmaal op een lager bedrag dan in de desbetreffende primaire besluiten. Tegen het besluit van 8 november 2005 (hierna: bestreden besluit) is beroep ingesteld.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat, anders dan namens appellant is gesteld, uit de redactie van het besluit van 22 juli 2005 niet kan worden geconcludeerd dat op basis daarvan door het Uwv bij appellant een rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat het Uwv afziet van herziening, terugvordering en een boete ten aanzien van de door hem ontvangen faillissementsuitkering. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het hier om verschillende uitkeringen gaat, die afzonderlijk zijn toegekend en die ook in de daarna volgende procedures afzonderlijk zijn behandeld en beoordeeld. In het besluit van 22 juli 2005 staat weliswaar een aantal van de overwegingen van de rechtbank Almelo weergegeven terzake van de faillissementsuitkering, doch onder het kopje “beslissing op bezwaar” staat duidelijk vermeld dat de uitkering met ingang van 15 mei 2000 wordt herzien en dat de terugvordering en boete worden gematigd. In dit besluit staat niet vermeld dat de eerdere herziening, terugvordering en boete met betrekking tot de faillissementsuitkering niet langer worden gehandhaafd. Appellant had, aldus de rechtbank, gelet op de overwegingen van de uitspraak van de rechtbank Almelo ook zeker geen aanleiding om te verwachten dat het Uwv met betrekking tot de faillissements-uitkering in het geheel niet meer tot terugvordering zou overgaan. Tot slot overweegt de rechtbank dat appellant tegen het bestreden besluit geen inhoudelijke gronden heeft ingediend en dat de rechtbank (dan ook) geen aanleiding heeft om te oordelen dat dit besluit op inhoudelijke gronden geen stand kan houden.
4. Namens appellant is in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, gesteld dat aan het bestreden besluit geen werking toekomt omdat het besluit van 22 juli 2005 gezien zijn bewoordingen zowel betrekking had op de WW-uitkering als op de faillissements-uitkering, zodat met betaling van het in het besluit van 22 juli 2005 genoemde bedrag door appellant de zaak volledig is afgedaan.
5.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
5.2. Met de rechtbank, op door de rechtbank in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen, is de Raad van oordeel dat uit het besluit van 22 juli 2005 voldoende duidelijk blijkt dat het uitsluitend betrekking heeft op de herziening, terugvordering en boete inzake de WW-uitkering en dat dit besluit slechts dient ter vervanging van het door de rechtbank Almelo vernietigde besluit op bezwaar van 14 mei 2003. Hieraan doet niet af dat het besluit van 22 juli 2005, naar ook de Raad constateert, weinig helder en inzichtelijk is geformuleerd. Anders dan namens appellant is bepleit volgt naar het oordeel van de Raad uit de in het beroepschrift in hoger beroep vermelde passages uit het besluit van 22 juli 2005 niet, dat dit besluit ook dient ter vervanging van het door de rechtbank Almelo vernietigde besluit van 30 juni 2004. Nu in het besluit van 22 juli 2005 niet uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd tot uitdrukking is gebracht dat het Uwv van herziening en terugvordering en boete inzake de faillissementsuitkering afziet, kan niet worden geoordeeld dat de bij appellant op dat punt ontstane verwachtingen moeten worden aangemerkt als door het Uwv bij hem gewekte, rechtens te honoreren verwachtingen. Het door appellant ingenomen standpunt kan dan ook niet worden gehonoreerd.
5.3. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
HD