07/4776 WAO + 07/5559 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 juli 2007, 06/1189
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 maart 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 24 september 2007, genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2008. Appellant is ter zitting verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.J. Gerritsen.
1.1. Bij besluit van 26 april 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, op basis van een theoretische schatting per 27 juni 2006 ingetrokken. Dit besluit berust op de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% bedraagt.
1.2. Het door appellant tegen het besluit van 26 april 2006 gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 september 2006 (hierna: besluit 1) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen en aanvullende beslissingen genomen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 december 2006 wel op een toereikende medische grondslag berust, maar de FML van 20 maart 2006, waarop het besluit van 11 september 2006 is gebaseerd, niet. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (onder meer LJN AY9971) heeft de rechtbank besluit 1 vernietigd, overwegende dat onvoldoende gemotiveerd is waarom de geduide functie van wikkelaar met de Sbc-code 267050 geschikt is voor appellant. Tevens is de vernietiging van het besluit 1 gebaseerd op het oordeel dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant de urenomvang van de maatman ten onrechte is gemaximeerd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep in hoofdzaak op het standpunt gesteld dat zijn medische beperkingen ook bij de FML van 15 december 2006 niet voldoende serieus zijn genomen en dat het niet juist is dat geen rekening is gehouden met de verergering van zijn klachten na de datum in geding. Tevens heeft appellant gesteld dat geen van de door het Uwv geduide functies voor hem geschikt is, omdat hij de werkzaamheden die verbonden zijn aan deze functies tengevolge van zijn medische beperkingen niet (althans niet zonder zijn gezondheid te schaden) kan verrichten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het hoger beroep treft, voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank omtrent de in de FML van 15 december 2006 vastgelegde medische mogelijkheden en beperkingen, geen doel. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot die FML vormt in de kern een herhaling van hetgeen ook reeds in beroep is aangevoerd. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Appellant heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door het Uwv bij de FML van 15 december 2006 vastgestelde functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding. De Raad onderschrijft derhalve de door de rechtbank ter zake van de medische onderbouwing van het bestreden besluit gebezigde overwegingen en gegeven oordelen en maakt deze tot de zijne. Eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellant na de datum in geding zijn voor de beoordeling van het onderhavige geding niet relevant.
4.3. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust, de onjuistheid van de arbeidskundige grondslag van het besluit 1 erkend en op 24 september 2007 een nieuw besluit op bezwaar (hierna: besluit 2) genomen.
4.4. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.1. Bij besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 april 2006 alsnog gegrond geacht, in die zin dat met ingang van 27 juni 2006 de WAO-uitkering van appellant wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In een rapportage van 18 september 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant nader onderbouwd en toegelicht dat de belasting in de geduide functie van wikkelaar de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 27 juni 2006, niet overschrijdt.
5.2. Met het besluit 2 is niet geheel aan het beroep van appellant tegemoet gekomen. Hieruit vloeit voort dat de Raad dit besluit, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, in de procedure dient te betrekken.
5.3. Met betrekking tot de motivering van de geschiktheid voor appellant van de geselecteerde functies meteropnemer (Sbc-code 315181), samensteller metaalwaren (Sbc-code 264140) en wikkelaar (Sbc-code 267050) is de Raad van oordeel dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Van Rhee van 15 december 2006 in samenhang met diens rapportage van 18 september 2007 toereikend is gemotiveerd waarom deze functies als voor appellant medisch geschikt kunnen worden beschouwd.
5.4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 24 september 2007 ongegrond moet worden verklaard.
5.5. Overigens merkt de Raad nog op dat het onderhavige geding uitsluitend betrekking heeft op de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 27 juni 2006. Dit brengt mee dat alles wat daarop geen betrekking heeft (zoals verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellant na de datum in geding, het verzoek van appellant om hem een loondervingsuitkering toe te kennen en het verzoek een uitspraak te herzien betreffende zijn rechten op een WW-uitkering) in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
6. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 september 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009.