ECLI:NL:CRVB:2009:BH4718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4626WWB + 07/4627 WWB + 08/103 WWB + 08/104 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering en heffingskorting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Leeuwarden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 februari 2009 uitspraak gedaan. De appellanten ontvingen al geruime tijd bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2003 werd aan appellante een heffingskorting van € 500,-- toegekend, maar deze was pas in 2004 beschikbaar. Het Dagelijks Bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân had de bijstand herzien en een terugvordering ingesteld, omdat appellanten niet tijdig melding hadden gemaakt van de heffingskorting. De Raad oordeelde dat de bijstand niet onterecht was verleend en dat de terugvordering niet op de juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, maar de Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover het de terugvordering betreft, in stand blijven. Tevens werd het Dagelijks Bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,--. De uitspraak bevestigt dat appellanten niet tekort zijn gedaan in de behandeling van hun restitutieverzoeken over de jaren 2002 en 2003.

Uitspraak

07/4626 en 07/4627 WWB
08/103 en 08/104 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant] (hierna: appellant) en [Appellante] (hierna: appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 31 juli 2007, 06/2880 en van 12 december 2007, 07/1018 en 07/1525 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
het Dagelijks Bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (hierna: Dagelijks Bestuur).
Datum uitspraak: 24 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft drs. C. Atema, werkzaam bij Stichting Bok-die-leit, bestuursrechterlijk steunfunctiebureau te St. Annaparochie, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2009. Daarbij zijn de zaken ter behandeling gevoegd. Voor appellanten is verschenen drs. Atema. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door F.B. Visser, werkzaam bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân (hierna: Dienst SZW)
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
In het geding met procedurenummers 07/4626 en 07/4627 WWB
1.1. Appellanten ontvangen al geruime tijd een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Op basis van een voorlopige aanslag 2003 van de Belastingdienst, gedagtekend 22 mei 2004, is aan appellante aan heffingskorting een bedrag van € 500,-- uitbetaald.
De definitieve aanslag 2003, gedagtekend 24 november 2004, is gelijk aan de voorlopige aanslag.
1.3. Bij besluit van 11 augustus 2006 heeft het Dagelijks Bestuur de bijstand van appellanten over het jaar 2003 met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB herzien in die zin dat alsnog rekening is gehouden met de over dat jaar aan appellante betaalde heffingskorting. Tevens heeft het Dagelijks Bestuur, onder toepassing van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB, de over 2003 gemaakte kosten van bijstand tot een bruto bedrag van € 769,39 van appellanten teruggevorderd. Aan dit besluit ligt mede ten grondslag het standpunt van het Dagelijks Bestuur dat appellanten niet onverwijld en uit eigen beweging melding hebben gemaakt van de uitbetaalde heffingskorting 2003.
1.4. Bij besluit van 13 december 2006 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar tegen het besluit van 11 augustus 2006 gegrond verklaard, doch uitsluitend in die zin dat de brutering van de vordering niet is gehandhaafd. Dat betekent dat het bedrag van de terugvordering is teruggebracht tot € 500,--. Daarbij heeft het Dagelijks Bestuur, zo begrijpt de Raad, gehandhaafd zijn standpunt dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden, maar tevens in aanmerking genomen dat de Dienst SZW niet voldoende adequaat heeft gehandeld ten aanzien van de aanspraken van appellanten of van een van hen op een heffingskorting.
In het geding met procedurenummers 08/103 en 08/104 WWB
1.5. De belastingdienst heeft, zo blijkt uit de aanslag over 2002, gedagtekend op 6 mei 2004, aan appellante over 2002 een heffingskorting van € 105,-- uitbetaald.
1.6. Bij besluit van 7 december 2005 heeft het Dagelijks Bestuur de bijstand van appellanten over het jaar 2002 herzien in die zin dat alsnog rekening is gehouden met de over dat jaar aan appellante nabetaalde heffingskorting van € 105,--. Tevens heeft het Dagelijks Bestuur de over 2002 gemaakte kosten van bijstand tot een bruto bedrag van € 170,54 van appellanten teruggevorderd. Aan dit besluit ligt mede ten grondslag het standpunt van het Dagelijks Bestuur dat appellanten niet onverwijld en uit eigen beweging melding hebben gemaakt van de uitbetaalde heffingskorting 2002. Appellanten hebben tegen dat besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het thans in rechte vaststaat.
1.7. Bij brief van 6 juli 2006 heeft mr. Atema namens appellanten verzocht om restitutie dan wel herberekening van het onder 1.6 genoemde bedrag. Bij brief van 12 januari 2007 heeft het Dagelijks Bestuur, onder verwijzing naar zijn besluitvorming betreffende het jaar 2003, appellanten meegedeeld dat is besloten tot restitutie van een bedrag van € 65,54, zijnde het verschil tussen het bedrag van de plaatsgehad hebbende brutoterugvordering over 2002 en het bedrag dat zou zijn teruggevorderd indien de terugvordering was beperkt tot een nettobedrag. Het Dagelijks Bestuur heeft het verzoek afgewezen voor zover het strekt tot volledige restitutie van het bedrag van € 170,54. Daarbij is verwezen naar de in het besluit van 7 december 2005 vervatte schending door appellanten van hun inlichtingenverplichting.
1.8. Bij besluit van 28 november 2006 heeft het Dagelijks Bestuur het maandelijks door appellanten op de vordering van de Dienst SZW af te lossen bedrag vastgesteld op € 72,47.
1.9. Bij afzonderlijke besluiten van 28 maart 2007 heeft het Dagelijks Bestuur de tegen de besluiten van 28 november 2006 en 12 januari 2007 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 december 2006 en de beroepen tegen de besluiten van 28 maart 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraken gekeerd, behoudens voor zover het betreft het door het Dagelijks Bestuur vastgestelde bedrag tot periodieke aflossing van het teruggevorderde bedrag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De intrekking en de terugvordering van € 500,--
4.1. De rechtbank heeft het Dagelijks Bestuur gevolgd in zijn standpunt dat in dit geval artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB en, in het verlengde daarvan, artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB van toepassing zijn.
De Raad kan de rechtbank daarin niet volgen. Ten tijde van de toekenning van de bijstand in 2003 beschikten appellanten niet - en konden zij ook nog niet beschikken - over het bedrag van de heffingskorting over dat jaar. Dat bedrag is immers pas in 2004 toegekend. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat de bijstand over de in geding zijnde periode wegens schending van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, zodat niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de artikelen 54, derde lid, aanhef en onder a, en artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het desbetreffende besluit van 13 december 2006 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2. De Raad zal vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
4.3. Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen voor zover die bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen de situatie dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de WWB beschikt of kan beschikken. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2008, LJN BD1590) houdt deze bepaling een zogeheten zelfstandige terugvorderingsgrond in, zodat een voorafgaand besluit tot intrekking of herziening niet is aangewezen.
4.4. Uit de stukken blijkt dat aan appellanten over geheel 2003 bijstand is verleend en dat aan appellante na afloop van dat jaar door de Belastingdienst een heffingskorting van € 500,-- is toegekend. Niet in geschil is dat het hier gaat om middelen in de zin van paragraaf 3.4 van de WWB. Het Dagelijks Bestuur was dan ook bevoegd tot terugvordering met toepassing van de onder 4.3 weergegeven bepaling. Het Dagelijks Bestuur hanteert in zaken als deze het beleid dat tot terugvordering van kosten van bijstand wordt overgegaan, tenzij er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien dan wel indien het gaat om kosten van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand die lager zijn dan netto € 150,-- en dit niet het gevolg is van het niet naar behoren nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB. De Raad acht dit beleid niet onredelijk. Hij stelt voorts vast dat het Dagelijks Bestuur in dit geval in voor appellanten gunstige zin van het beleid is afgeweken, nu brutering van de vordering in bezwaar alsnog achterwegen is gelaten. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Dagelijks Bestuur met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Awb verder van het beleid hadden moeten afwijken dan reeds is geschied.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 december 2006 in stand kunnen blijven voor zover dit besluit ziet op de terugvordering.
De restitutie over 2002
4.6. De Raad stelt vast dat appellanten door het verlenen van de in geding zijnde restitutie met betrekking tot het jaar 2002 door het Dagelijks Bestuur (uiteindelijk) op gelijke wijze zijn behandeld als is geschied ten aanzien van de terugvordering over 2003 in die zin dat over beide jaren - op grond van in wezen dezelfde overwegingen - is afgezien van brutering van de vordering. Naar het oordeel van de Raad zijn appellanten daarmee niet tekort gedaan.
4.7. De stelling van appellanten - onder verwijzing naar het gehanteerde terugvorderingsbeleid (zie onderdeel 4.4 van deze uitspraak) - dat het Dagelijks Bestuur tot volledige restitutie had moeten overgaan treft geen doel, reeds op grond van het gegeven dat het Dagelijks Bestuur bij zijn besluiten van 12 januari 2007 en van 28 maart 2007 niet is teruggekomen van zijn onherroepelijke besluit van 7 december 2005 tot herziening van de bijstand over 2002 met toepassing van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB en van de in dat besluit neergelegde schending door appellanten van hun inlichtingenverplichting.
4.8. Met inachtneming van het voorgaande komt de aangevallen uitspraak, voor zover deze in hoger beroep is aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De proceskosten
4.9. De Raad ziet aanleiding het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellanten in het geding met procedurenummers 07/4626 en 07/4627. Deze worden begroot op € 1.288,-- in beroep en in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. Voor een proceskostenveroordeling in het andere geding ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
In het geding met procedurenummers 07/4626 en 07/4627 WWB
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 13 december 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, voor zover het ziet op de terugvordering, in stand blijven;
Veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het openbaar lichaam Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân;
Bepaalt dat het openbaar lichaam Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
In het geding met procedurenummers 08/103 en 08/104 WWB
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en C. van Viegen en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M. Pijper.
RB