[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 13 augustus 2007, 06/3915 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 13 februari 2009
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.H.J.A. Olthof.
1. Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft het Uwv de betaling van de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 november 2005 geschorst, omdat appellant geen gevolg had gegeven aan uitnodigingen om te verschijnen op het spreekuur van de arbeidsdeskundige. Daarbij heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld om alsnog aan zijn verplichting te voldoen en aangekondigd dat de uitkering zal worden ingetrokken als appellant niet vóór 15 november 2005 een afspraak met de arbeidsdeskundige maakt. Bij besluit van
16 januari 2006 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 1 november 2005 ingetrokken, omdat van appellant geen reactie was ontvangen.
2.1. Namens appellant is tegen het besluit van 16 januari 2006 bezwaar gemaakt. Appellant heeft gesteld dat de brieven van het Uwv van 13 september 2005 en 22 september 2005, waarmee hij werd uitgenodigd om bij de arbeidsdeskundige te verschijnen, hem niet hebben bereikt omdat hij in verband met privéproblemen op andere adressen heeft verbleven dan het bij het Uwv bekende adres.
2.2. Het Uwv heeft appellant vervolgens opgeroepen voor het spreekuur van de arbeidsdeskundige van 11 juli 2006. Met een faxbericht van 10 juli 2006 heeft de gemachtigde van appellant laten weten dat appellant absoluut niet in staat was aan deze oproep gevolg te geven, omdat hij – naar later bleek – gedetineerd was.
2.3. Bij besluit van 4 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, daartoe overwegende dat op degene die een WAO-uitkering ontvangt de verplichting rust om te verschijnen op een spreekuur, inlichtingen te verstrekken en zich te laten onderzoeken door een deskundige en dat het niet nakomen van deze verplichting door appellant meebrengt dat zijn recht op uitkering niet meer kan worden vastgesteld.
3. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de weigering van appellant om te voldoen aan de verplichting om te verschijnen bij de arbeidsdeskundige leidt tot intrekking van de WAO-uitkering op grond van het bepaalde in artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WAO.
4. In hoger beroep heeft appellant het standpunt betrokken dat zijn verschijnen op het spreekuur van de arbeidsdeskundige niet nodig was voor het vaststellen van het recht op uitkering, omdat het Uwv met al zijn gegevens al bekend was. Het Uwv heeft zich achter de overwegingen van de rechtbank geschaard en daaraan toegevoegd dat het Uwv ingevolge het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit) in het geval van appellant zowel een verzekeringsgeneeskundig als een arbeidskundig onderzoek moest uitvoeren.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. In het geval van appellant is geen sprake geweest van een situatie als omschreven in artikel 2, tweede lid, van het Schattingsbesluit, waarin door het Uwv van een arbeidskundig onderzoek kan worden afgezien. Naar het oordeel van de Raad is voor de uitvoering van een zorgvuldig arbeidskundig onderzoek in beginsel een gesprek van de arbeidsdeskundige met de betrokkene noodzakelijk. Alleen in gevallen waarin het evident is dat aan het onderzoek van de arbeidsdeskundige in het kader van een schatting een onderhoud met de betrokkene niets zal toevoegen, zal dat in overleg met de betrokkene achterwege kunnen blijven.
5.3. De Raad ziet geen aanwijzingen dat in het geval van appellant op voorhand vaststond dat in een gesprek van de arbeidsdeskundige met appellant geen enkele voor de schatting van belang zijnde informatie zou zijn verkregen.
5.4. De Raad stelt vast dat het Uwv appellant heeft opgeroepen met een per gewone post verzonden brief van 13 september 2005 en met een per aangetekende post verzonden brief van 22 september 2005, die niet als geweigerd of niet afgehaald retour is gekomen. Voor zover appellant van de inhoud van deze brieven geen kennis heeft genomen, komt dat voor zijn rekening en risico. Hij heeft nagelaten het Uwv van een nieuw verblijfadres op de hoogte te stellen in het geval hij niet meer op het bij het Uwv bekende adres woonachtig was. De Raad is van oordeel dat het Uwv, nadat appellant tot tweemaal toe geen gevolg had gegeven aan de oproeping, na schorsing mocht overgaan tot intrekking van de uitkering van appellant. De Raad is niet gebleken dat het Uwv met het bestreden besluit niet overeenkomstig de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen (besluit van het Lisv van 18 april 2000, Stcrt. 2000, 89) heeft gehandeld. Dat appellant in verband met zijn detentie in de onmogelijkheid verkeerde om gevolg te geven aan de nieuwe oproeping waartoe het Uwv in het kader van de bezwaarprocedure had besloten, doet daaraan niet af.
5.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2009.