[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 juli 2007, 06/5318 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 februari 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2008. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde A. Kiezenberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.
1.1. Bij besluit van 22 maart 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 18 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 maart 2006 ongegrond verklaard.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 29 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit 1) beroep ingesteld. Het Uwv heeft bij besluit van 8 november 2006 het bestreden besluit 1 gewijzigd en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 18 mei 2006 minder is dan 15%, dat de WAO-uitkering met inachtneming van een uitlooptermijn met ingang van 9 januari 2007 wordt ingetrokken en tot die datum wordt uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%. De rechtbank heeft het beroep van appellante ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 8 november 2006 (hierna: bestreden besluit 2).
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtgevolgen van dat besluit in stand blijven. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat geen medisch objectiveerbare gronden bestaan voor het aannemen van meer beperkingen dan vastliggen in de door de bezwaarverzekeringsarts in beroep aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 oktober 2006 en dat met de door bezwaararbeidsdeskundige in beroep verstrekte rapportage van 6 november 2006 voldoende is komen vast te staan dat appellante in staat geacht kan worden om de geduide functies te vervullen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is het standpunt van het Uwv dat appellante op 18 mei 2006 voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd en de uitkering tot en met 8 januari 2007 moet worden betaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, voor onjuist te houden.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar in bezwaar en beroep naar voren gebrachte stellingen herhaald en betoogd dat zij ten gevolge van de al in 1994 gediagnosticeerde wortelcompressie en de daaruit voortvloeiende pijnklachten genoodzaakt is veel te rusten en niet tot het verrichten van arbeid in de geduide functies in staat is. Het Uwv heeft zich achter het oordeel van de rechtbank geschaard.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met betrekking tot de medische kant van de schatting is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij de verwoording van de belastbaarheid van appellante in de FML onvoldoende rekening zouden hebben gehouden met haar beperkingen. De (bezwaar)verzekeringsartsen waren bekend met de vanaf 1989 bestaande rugklachten, met de rapportages van de neuroloog en orthopedisch chirurg, die appellante hebben behandeld, waaronder de rapportage van de orthopedisch chirurg D.B. van der Schaaf van 15 maart 1994 waarin melding wordt gemaakt van een MRI waarbij duidelijk een wortelcompressie op het niveau L4-L5 links was te zien, met de door appellante aan de rug ondergane operaties en met de door de neuroloog prof. dr. B.J.J. Ansink verrichte expertise in het kader van de regeling van de schade van het appellante op 4 april 1989 overkomen ongeval, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 4 oktober 1994. Dat al jarenlang sprake is van een stabiele situatie is door appellante niet betwist. Naar het oordeel van de Raad met de in 2004 opgestelde FML, zoals aangepast in 2006, de beperkingen van appellante afdoende in beeld gebracht.
4.3. De Raad deelt niet het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige kant van de schatting. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 23 oktober 2006 de mogelijkheid van appellante om tijdens het werk te staan (item 5.4. van de FML) beperkt heeft tot ongeveer één uur. De Raad stelt verder vast dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van portier, toezichthouder met Sbc Code 342021 staan voorkomt tot ongeveer 4 uren per werkdag. In haar rapportage van 6 november 2006 heeft de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot het standpunt betrokken dat de functie van portier, toezichthouder voor appellante desalniettemin passend is, omdat het staan kan worden afgewisseld met zitten en lopen, waardoor de dagbelasting kan worden beperkt tot ongeveer een uur. De Raad volgt de bezwaararbeidsdeskundige niet. Waar tweemaal staan per uur gedurende telkens ongeveer 15 minuten tijdens 8 werkuren een totale belasting aan staan op een werkdag meebrengt van ongeveer 4 uren per dag ziet de Raad niet dat het feit dat de afwisseling van het staan met zitten of lopen door een zaal meebrengt dat de in het Resultaat functiebeoordeling neergelegde totale dagbelasting aan staan afneemt.
4.4. De Raad stelt vast dat ook in de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van surveillant bewakingsdienst met Sbc Code 342023 staan gedurende meer dan één uur per werkdag voorkomt. In het Resultaat functiebeoordeling is vastgelegd dat de functionaris op een werkdag gedurende ongeveer 2 uren staat. De bezwaararbeidsdeskundige overtuigt de Raad evenmin van de geschiktheid van deze functie voor appellante met de toelichting dat geen sprake is van ‘statisch’ staan, omdat het staan kan worden afgewisseld met zitten en lopen. Met 4 maal staan per uur gedurende telkens ongeveer 10 minuten tijdens 3 werkuren blijft sprake van een stabelasting die het dubbele is van de door de (bezwaar)verzekeringsartsen op dit aspect ingeschatte belastbaarheid van appellante.
4.5. De Raad concludeert dat de belasting in de functies van portier, toezichthouder en surveillant bewakingsdienst de in de FML neergelegde mogelijkheden van appellante te boven gaan. De functies zijn ten onrechte aan de schatting ten grondslag gelegd. Het wegvallen van de functies brengt mee dat de schatting nog slechts op één functie is gebaseerd en daarmee, gelet op het bepaalde in artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, niet in stand kan blijven.
4.6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand zijn gelaten en voor zover het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Het Uwv wordt opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 29 augustus 2006 in stand zijn gelaten en voor zover het beroep tegen besluit van 8 november 2006 ongegrond werd verklaard;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 november 2006 gegrond;
Vernietigt het besluit van 8 november 2006;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht in hoger beroep van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.