ECLI:NL:CRVB:2009:BH1654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake BWOO-uitkering en erkenning arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin haar aanvraag voor een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) was afgewezen. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder beslist dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor de BWOO-uitkering, omdat zij in de periode van 39 weken voorafgaand aan haar werkloosheid niet in ten minste 26 weken arbeid had verricht. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat zij in de relevante periode wel degelijk op basis van een arbeidsovereenkomst had gewerkt.
Tijdens de zitting op 11 december 2008 heeft de minister zijn eerdere standpunt herzien en erkend dat appellante haar werkzaamheden in de periode in geding op basis van een arbeidsovereenkomst heeft verricht. Dit leidde tot de conclusie dat appellante voldeed aan de vereisten voor de referteperiode en dus recht had op de BWOO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en de minister opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de erkenning dat zij recht heeft op de uitkering.
De Raad heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-, en heeft bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 142,- aan appellante vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.C.F. Talman als voorzitter en H.G. Rottier en M.C. Bruning als leden. De uitspraak vond plaats op 22 januari 2009.