ECLI:NL:CRVB:2009:BH1648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2620 WW + 07/2624 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering en bovenwettelijke werkloosheidsuitkering na strafontslag politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een politieambtenaar (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant was werkzaam bij de politieregio [naam regio] en had een disciplinaire straf van ongevraagd ontslag gekregen, welke inging op 30 augustus 2004. Na dit ontslag heeft de appellant een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. De korpsbeheerder weigerde ook een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. De rechtbank heeft de beroepen van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

De Raad heeft overwogen dat het geschil beoordeeld moet worden aan de hand van de Werkloosheidswet en de relevante bepalingen. De Raad concludeert dat appellant redelijkerwijs moest begrijpen dat zijn gedragingen, die hebben geleid tot het strafontslag, de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zouden hebben. De Raad bevestigt dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden en dat de weigering van zowel de WW-uitkering als de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering terecht was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter J.C.F. Talman en de leden H.G. Rottier en M.C. Bruning betrokken waren. De beslissing is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier P.W.J. Hospel.

Uitspraak

07/2620 WW en 07/2624 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 maart 2007, 05/7794 en 05/7795 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
1. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv);
2. de Korpsbeheerder van de politieregio [naam regio] (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 22 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv en de korpsbeheerder hebben een verweerschrift ingediend.
Aan het geding in hoger beroep tussen appellant en het Uwv heeft de korpsbeheerder als partij deelgenomen.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het geding 06/7087 AW tussen appellant en de korpsbeheerder, plaatsgevonden op 11 december 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, advocaat te Woerden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van de Berg, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. G.E. Treffers en
[v.d. V.], beiden werkzaam bij de politieregio [naam regio].
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1.1. Appellant was werkzaam bij de politieregio [naam regio], laatstelijk in de functie van medewerker basispolitiezorg. Bij besluit op bezwaar van 31 maart 2005 heeft de korpsbeheerder het bezwaar van appellant tegen zijn besluit van 27 juli 2004, waarbij appellant (primair) de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag met ingang van 30 augustus 2004 is opgelegd, ongegrond verklaard.
2.1.2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 31 maart 2005 ingestelde beroep bij uitspraak van 7 november 2006, 05/3347 AW, ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bevestigd bij zijn uitspraak van heden,
06/7087 AW.
2.2. Naar aanleiding van appellants aanvraag om een WW-uitkering heeft het Uwv bij besluit van 11 februari 2005 deze uitkering met ingang van 30 augustus 2004 blijvend geheel geweigerd omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Bij besluit van eveneens 11 februari 2005 heeft de korpsbeheerder, onder verwijzing naar het besluit ten aanzien van de WW-uitkering, een uitkering in het kader van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie blijvend geheel geweigerd.
2.3. Bij besluiten op bezwaar van 26 september 2005 hebben het Uwv en de korpsbeheerder de bezwaren tegen de besluiten van 11 februari 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
4.1. Ter zitting is van de zijde van appellant verklaard dat, indien het aan hem gegeven strafontslag standhoudt, er geen afzonderlijke grieven tegen de onderhavige bestreden besluiten en de aangevallen uitspraak worden aangevoerd.
4.2. Onder verwijzing naar hetgeen de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van heden met betrekking tot het aan appellant gegeven strafontslag is de Raad van oordeel dat appellant op 30 augustus 2004 verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft redelijkerwijs moeten begrijpen dat zijn gedragingen de beëindiging van zijn dienst-betrekking tot gevolg zouden hebben. Niet gezegd kan worden dat het gedrag appellant niet in overwegende mate kan worden verweten. Dit houdt in dat appellant op goede gronden een WW-uitkering alsmede een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering blijvend geheel is geweigerd.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en H.G. Rottier en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2009.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD