ECLI:NL:CRVB:2008:BG9851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4444 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde WW-uitkering door systeemfouten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de terugvordering van een te veel uitbetaalde WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde is. Appellante ontving vanaf 1 maart 2002 een WW-uitkering, die door wijzigingen in haar werkuren regelmatig werd aangepast. In mei 2005 ontdekte het Uwv dat door systeemfouten onterecht een bedrag van € 8.853,04 aan appellante was uitbetaald. Dit bedrag werd door het Uwv teruggevorderd, wat leidde tot de onderhavige procedure.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Uwv gedeeltelijk ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de terugvordering onduidelijk en inconsistent was. Tijdens de zitting werd het bedrag van de terugvordering door het Uwv verlaagd, maar de Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet onverkort kon worden gehandhaafd. De Raad stelde vast dat het Uwv voldoende inzichtelijk had gemaakt dat appellante onterecht een WW-voorschot had ontvangen en dat de terugvordering terecht was.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en stelde de omvang van de terugvordering vast op € 7.383,48. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.

Uitspraak

07/4444 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2007, 07/87 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft te kennen gegeven niet aan het geding te willen deelnemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar zus [naam zus]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Voor een uitgebreid overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2.1. Het Uwv heeft appellante met ingang van 1 maart 2002 een uitkering ingevolge de WW toegekend, berekend naar een gemiddeld aantal arbeidsuren per week van 32. Deze uitkering is naar aanleiding van de door appellante gewerkte uren die zij meldde op de zogenoemde werkbriefjes veelvuldig gewijzigd. Verder ontving appellante van 22 oktober 2002 tot en met januari 2003 een ZW-uitkering.
2.2. In mei 2005 is het het Uwv gebleken dat door een verkeerde reparatie van systeem-fouten welke in augustus 2003 zowel bij de WW- als bij de ZW-uitkering zijn opgetreden en door het niet verrekenen van het WW-voorschot over de maand december 2002 een bedrag van € 8.853,04 teveel aan uitkering aan appellante is betaald. Het Uwv heeft dit bedrag van appellante teruggevorderd. Bij besluit op bezwaar van 15 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, onder intrekking van zijn besluit op bezwaar van 7 december 2006 en onder verwijzing naar de zeer uitvoerige specificatie van de vordering welke appellante bij brief van 28 maart 2007 was toegezonden, de terug-vordering gehandhaafd op € 8.853,04. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 6.831,11 (hierna: vordering 1) en een bedrag van € 2.021,93 (hierna: vordering 2).
3. De rechtbank heeft, voor zover thans nog van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard voor zover het vordering 1 betrof. Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover het vordering 2 betrof, heeft de rechtbank gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit in zoverre vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vordering 2 gesteld op € 1.723,42.
4.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ondanks de uitgebreide specificatie en uitleg die het Uwv in de brief van 28 maart 2007 heeft gegeven niet overtuigd is van de juistheid van de omvang van de terugvordering. Voor haar is de motivering van het Uwv mede door verwarrend taalgebruik nog steeds onbegrijpelijk, ondoorzichtig, inconsistent en daardoor mogelijk onjuist. Hierbij heeft appellante erop gewezen dat de berekeningen van het Uwv telkens wisselende, voor haar niet controleerbare dagbedragen laten zien, waardoor voor haar niet duidelijk is of uiteindelijk de juiste bedragen zijn gehanteerd, terwijl ook het aantal uitkeringsdagen herhaaldelijk is gewijzigd. Daarnaast roept de sterk wisselende verhouding tussen bruto- en netto-uitbetalingen bij appellante vragen op over de juistheid van de omvang van de terugvordering.
4.2. Het Uwv heeft ter zitting van de Raad vordering 1 verminderd met € 1.171,05, zijnde het bedrag dat ten gevolge van de brutering van het in december 2002 onverschuldigd betaalde WW-voorschot van € 995,-- boven dat voorschot van appellante is terug-gevorderd. Het Uwv acht het bij nader inzien op grond van nieuw beleid aangewezen om in dit geval de kosten van de brutering voor eigen rekening te nemen. Als gevolg hiervan en met inachtneming van de door de rechtbank aangebrachte correctie bedraagt de totale terugvordering thans nog € 7.383,48, zijnde € 6.831,11 (vordering 1) minus € 1.171,05 en vermeerderd met € 1.723,42 (vordering 2, zoals vastgesteld door de rechtbank). Het Uwv heeft hieraan toegevoegd dat hij het inmiddels door appellante terugbetaalde bedrag van € 1.171,05 aan haar zal restitueren, vermeerderd met wettelijke rente.
5. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt voorop dat uit 4.2 volgt dat het Uwv het bestreden besluit niet onverkort handhaaft. Reeds hierom komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal de aangevallen uitspraak, waarbij vordering 1 in stand is gelaten, ten behoeve van de duidelijkheid voor partijen eveneens vernietigen voor zover aangevochten.
5.2. De Raad zal voorts beoordelen of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Hierbij is het volgende van belang.
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat door fouten van het Uwv onverschuldigde betalingen zijn gedaan aan appellante, noch dat het Uwv op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW en artikel 33, eerste lid, van de ZW verplicht is om die betalingen van appellante terug te vorderen. Het geschil betreft de omvang van de terugvordering en de vraag of die voldoende inzichtelijk is gemaakt.
5.4. De Raad acht door het Uwv voldoende inzichtelijk gemaakt dat over de maand december 2002 onverschuldigd een WW-voorschot van € 995,-- aan appellante is betaald. Appellante heeft dit op zichzelf niet bestreden. Dit bedrag is naar het oordeel van de Raad dan ook terecht teruggevorderd van appellante.
5.5. De ten gevolge van systeemfouten ontstane terugvorderingen heeft het Uwv als volgt toegelicht. Door een onverklaarde fout van het door het Uwv gehanteerde betalings-systeem zijn in augustus 2003 ten onrechte terugvorderingen ontstaan met betrekking tot de WW- en de ZW-uitkering van appellante. Gepoogd is dit systeemtechnisch te herstellen. Echter, anders dan de bedoeling was, is vervolgens wederom een bedrag overgemaakt aan appellante, waardoor dubbele betalingen hebben plaatsgevonden. In januari 2004 is aldus aan WW-uitkering bruto € 3.347,82 ten onrechte aan appellante nabetaald en in augustus 2004 aan ZW-uitkering een bedrag van € 4.933,48. Deze betalingen zijn terug te vinden op de inkomensoverzichten van december 2003, respectievelijk juli 2004, zoals aangevuld en toegelicht in de specificatie van 28 maart 2007. Uit het feit dat appellante destijds bij het Uwv heeft geïnformeerd naar de recht-matigheid van deze betalingen blijkt dat daarover bij haar twijfels bestonden. Gezien de omvang van de betalingen kon het appellante naar het oordeel van de Raad redelijkerwijs duidelijk zijn dat die betalingen niet juist waren. Overigens heeft op de ten onrechte nabetaalde ZW-uitkering in november 2005 een correctie van € 2.021,93 plaatsgevonden.
5.6. Het Uwv heeft de in 4.1 weergegeven vragen van appellante ter zitting van de Raad beantwoord door erop te wijzen dat het verschil in dagbedragen kan worden verklaard uit de schommelingen in het aantal uren waarop zij recht op een WW-uitkering had en dat de verhouding tussen de bruto- en de netto-betalingen sterk wisselen ten gevolge van de verrekening van premies. Op basis van deze uitleg van het Uwv en hetgeen in 5.5 is overwogen komt de Raad tot het oordeel dat het Uwv thans op voldoende duidelijke wijze de omvang van de terugvordering uiteen heeft gezet.
5.7. De Raad ziet hierin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de omvang van de terugvordering vast te stellen op
€ 7.383,48.
6. Nu de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand blijven bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 3,60 in eerste aanleg wegens reiskosten naar de rechtbank, en op € 165,50 in hoger beroep, bestaande uit € 20,10 aan reiskosten en € 145,40 aan verletkosten van appellantes zus (4 uur á € 36,35 per uur voor het bijwonen van de zitting van de Raad). Het verzoek om vergoeding van de kosten van het inwinnen van juridisch advies moet worden afgewezen, omdat die kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage A niet voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Stelt de omvang van de terugvordering vast op € 7.383,48;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante ten bedrage van € 169,10, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 144,-- (€ 38,-- + € 106,--) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD