[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 september 2007, kenmerk 07/438 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2008.
Namens appellant heeft mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat te Zevenbergen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn op 31 oktober 2008 nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Aan appellant is met ingang van 1 juli 2005 een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren van 38,25 per week. Bij besluit van 1 september 2005 is deze uitkering met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005 voor 20 uur per week beëindigd. Daarbij is het Uwv ervan uitgegaan dat appellant voor 20 uur per week als zelfstandige werkzaam was in zijn viswinkel [naam viswinkel].
2.2. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij ten onrechte een WW-uitkering heeft ontvangen. Daarbij heeft het Uwv overwogen dat appellant volledig als zelfstandige werkzaam is geweest en daarvan geen mededeling aan het Uwv heeft gedaan. Bij besluit van 27 juli 2006 heeft het Uwv de aan appellant in de periode van 1 juli 2005 tot en met 9 juli 2006 onverschuldigd betaalde WW-uitkering van € 12.415,05 teruggevorderd. Bij het bestreden besluit van 11 december 2006 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 18 en 27 juli 2006 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is de WW-uitkering terecht met terugwerkende kracht tot 1 juli 2005 beëindigd en het Uwv heeft ter onderbouwing van dat standpunt verwezen naar de feiten, gegevens en conclusies uit een frauderapport van 28 augustus 2006.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat appellant minimaal 40 uur per week in de viswinkel aanwezig en beschikbaar was voor klanten. Volgens de rechtbank heeft appellant deze werkzaamheden niet (volledig) op zijn werkbriefjes vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht geconcludeerd dat appellant de informatieplicht heeft geschonden en dat ten gevolge daarvan aan appellant ten onrechte een WW-uitkering is verstrekt. Met betrekking tot de terug-vordering overweegt de rechtbank dat appellant de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet heeft bestreden en dat ook de rechtbank niet is gebleken dat dit bedrag onjuist is vastgesteld. Van dringende redenen om van de beëindiging of terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
4. In hoger beroep handhaaft appellant hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Appellant voegt daaraan nog toe dat het Uwv wist dat hij een eigen bedrijf was gestart, dat hij het Uwv tevergeefs heeft gevraagd om hem een contactpersoon toe te wijzen, dat het foutief invullen van een aantal werkbriefjes heeft plaatsgevonden op advies van derden en dat er dringende redenen waren om van de intrekking en terugvordering af te zien. Voorts heeft appellant er op gewezen dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in een arrest van 23 september 2008 slechts fraude over de periode 1 juli 2005 tot en met 1 mei 2006 bewezen heeft verklaard.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank dient te worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, merkt de Raad nog op dat appellant de in artikel 25 van de WW opgenomen inlichtingenplicht heeft geschonden, niet doordat hij het Uwv niet zou hebben geïnformeerd over het starten van een eigen bedrijf, maar doordat hij op zijn werkbriefjes niet het door hem daadwerkelijk gewerkte aantal uren in dat bedrijf heeft vermeld. Dat het Uwv niet heeft gereageerd op het verzoek van appellant om hem een contactpersoon toe te wijzen, staat er niet aan in de weg dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij de voor zijn bedrijf gewerkte uren aan het Uwv moest doorgeven. Naar het oordeel van de Raad dient het voor risico van appellant te komen dat hij bij het invullen van de werkbriefjes is afgegaan op (onjuist) advies van derden.
5.2. Ook het arrest van het Gerechtshof brengt de Raad niet tot een ander oordeel, reeds niet omdat de rechtsvraag in de strafrechtelijke procedure een andere is dan de thans voorliggende.
5.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen dringende redenen zijn om van de intrekking of de terugvordering af te zien. De Raad merkt daarbij op dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale en financiële gevolgen die de intrekking of terugvordering voor de belanghebbende heeft. Daarbij moet bovendien sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In hetgeen door appellant naar voren is gebracht ziet de Raad geen bijzondere of uitzonderlijke gevolgen als hiervoor bedoeld.
5.4. Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.