ECLI:NL:CRVB:2008:BG8542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende medische onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WAO-uitkering toe te kennen. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W. de Vilder, stelde dat het Uwv zijn beperkingen bij het verrichten van arbeid had onderschat en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de ernst van zijn klachten, met name op psychisch gebied. Hij verwees naar eerdere klachten van psychische aard die in 1995 en 1996 bestonden, maar die niet waren gemeld bij zijn aanvraag voor de WAO-uitkering.
De Raad overwoog dat appellant bij zijn aanvraag vooral melding had gemaakt van fysieke klachten, zoals hart- en longklachten, en dat de psychische klachten pas later naar voren waren gebracht. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan, onder andere door de verzekeringsarts S.J.S.M. Wijenbergh en de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij, die beide de medische informatie van behandelende artsen hadden betrokken in hun beoordeling. De Raad vond geen aanknopingspunten voor het bestaan van een ziekte of gebrek op psychisch gebied en oordeelde dat er geen aanleiding was voor de benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er relevante medische informatie was die het Uwv had moeten achterhalen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier A.L. de Gier aanwezig.