[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 oktober 2007, 06/2169
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
Namens appellant heeft mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op
7 november 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
1.1. Bij besluit van 22 november 2002 is door het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 mei 2002 tot weigering hem in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 30 oktober 2001, in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), op de grond dat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
1.2. Het tegen dat besluit van 22 november 2002 ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 18 augustus 2003, 03/41, ongegrond verklaard.
1.3.1.Bij uitspraak van 25 augustus 2006, 03/4803 WAZ, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 18 augustus 2003 vernietigd, het beroep tegen het besluit van 22 november 2002 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak van de Raad.
1.3.2. Bij die uitspraak heeft de Raad zich gesteld achter de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank inzake de medische grondslag van het besluit van 22 november 2002.
1.3.3. De Raad heeft echter de functies met een na de datum in geding gelegen actualiseringsdatum niet als onderdeel van de schattingsgrondslag aanvaard. Dit heeft de Raad tot de slotsom geleid dat de in het besluit van 22 november 2002 vervatte arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet voldeed aan de in artikel 9, aanhef en onder a, van het van toepassing zijnde Schattingsbesluit neergelegde getalsmatige eis dat een schatting moet rusten op ten minste drie verschillende functies die tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, in verband waarmee dat besluit wegens strijd met die bepaling voor vernietiging in aanmerking kwam.
2.1. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten opnieuw onderzoek gedaan naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Zijn bevindingen heeft Kursten neergelegd in een rapport van 6 november 2006. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat de schatting kan worden gebaseerd op de functies metaalbuiger bij sanitaire accessoires (sbc-code 264120), stikster zitmeubelfabriek (sbc-code 272040) en monteur electromotoren (sbc-code 111180). Omdat de verdiencapaciteit hoger is dan het maatmanloon, is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op nihil te stellen, aldus de bezwaararbeidsdeskundige.
2.2. In overeenstemming met deze conclusie heeft het Uwv bij besluit van 14 november 2006 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 24 mei 2002 opnieuw ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is door de rechtbank, samengevat, overwogen dat slechts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ter beoordeling staat, de motivering van de signaleringen, gelet op het rapport van 6 november 2006, aangevuld bij rapport van 9 januari 2007, van bezwaararbeidsdeskundige Kursten aan de daaraan te stellen eisen voldoet en dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies voldoende actueel zijn.
4.1. In hoger beroep heeft appellant, onder herhaling van eerder door hem naar voren gebrachte gronden, de juistheid van het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit bestreden. Appellant kan zich met name niet vinden in het oordeel dat de functies, gelet op de medische beperkingen, passend voor hem zijn te achten.
4.2. Het Uwv is van mening dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies als voldoende passend zijn te beschouwen.
5.1. De Raad stelt voorop dat in hoger beroep slechts het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aan de orde is.
5.2. Hetgeen appellant in het (aanvullend) hoger beroepschrift heeft aangevoerd vormt grotendeels een herhaling van hetgeen door hem reeds in beroep is aangevoerd.
5.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grief van appellant die betrekking heeft op de zogeheten actualisering van de functies afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grief niet slaagt. De Raad kan die overwegingen van de rechtbank onderschrijven. Nu door appellant in hoger beroep geen enkel nieuw gezichtspunt naar voren is gebracht en appellant zijn in beroep verworpen stelling niet nader heeft onderbouwd, volstaat de Raad met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
5.4.1. Wat betreft de passendheid van de functies overweegt de Raad dat uit het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts P. Tjen van 11 maart 2003 en de rapporten van bezwaararbeidsdeskundige Kursten van 13 maart 2003, 6 november 2006 en 9 januari 2007 naar voren komt, dat de beperkte belastbaarheid van appellant ten aanzien van handelingstempo, afleidbaarheid en het samenwerken met anderen betrekking heeft op de psychische belastbaarheid en belemmerend kan werken in psychisch belastend werk. Appellant wordt niet in staat geacht werkzaamheden te verrichten in situaties met een hoog handelingstempo of afleiding van buitenaf, die tevens een beroep doen op het concentratievermogen en/of inventiviteit. Het verrichten van routinematige fysieke handelingen volgens een vast opgelegd patroon wordt wel voor appellant mogelijk geacht. Tevens moet hij in staat worden geacht binnen een afgebakende, min of meer routinematige taak, ook in groepsverband te kunnen werken. Het is derhalve niet noodzakelijk dat appellant geïsoleerd (solitair) werkzaam is.
5.4.2. Naar het oordeel van de Raad is in de hiervoor onder 5.4.1 genoemde (bezwaar)arbeidskundige rapporten, in samenhang met het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Tjen, genoegzaam toegelicht dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies binnen het bereik van de (beperkte) mogelijkheden van appellant liggen. Van een ongeoorloofde relativering van de in de functies voorkomende belasting is naar het oordeel van de Raad geen sprake, nu de Functionele Mogelijkheden Lijst in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapporten dient te worden bezien, zoals door het Uwv terecht is opgemerkt.
6. Uit hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.