ECLI:NL:CRVB:2008:BG8336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2197 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant, die sinds 1988 arbeidsongeschikt was door een neurotische depressie, had een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts I.A.F.M. Voûte-van der Werff in 2005, werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De arbeidsdeskundige J.H.A. Oosterwegel concludeerde dat het verlies aan verdienvermogen slechts 2% bedroeg, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 31 maart 2006.

Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv, maar bevestigde de rechtsgevolgen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv voldoende was onderbouwd en dat de beperkingen van appellant zorgvuldig waren vastgesteld. De Raad vond geen nieuwe medische feiten die een andere conclusie rechtvaardigden en wees het verzoek om een deskundige te benoemen af. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend waren en dat er geen aanleiding was om de intrekking van de WAO-uitkering te herzien.

Uitspraak

07/2197 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 23 maart 2007, 06/1633 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2008. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij op 17 maart 1988 uitviel in verband met hoofdpijn, pijn op de borst, en vermoeidheid. Appellant klaagde er tevens over dat hij slecht sliep en slecht at. De diagnose was neurotische depressie met agressie disregulatie. In aansluiting op de wettelijke wachttijd is aan appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een wettelijke herbeoordeling heeft de verzekeringsarts I.A.F.M. Voûte-van der Werff appellant op 5 december 2005 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn de psychische klachten van appellant beschreven. Voûte-van der Werff heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 december 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J.H.A. Oosterwegel in een rapport van 25 januari 2006 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op 2%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 31 maart 2006 ingetrokken.
1.3. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts A. Laros gerapporteerd en heeft hij na weging van het verhandelde ter hoorzitting en na telefonisch overleg met appellants huisarts in zijn rapport van 14 juni 2006 aangegeven dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML neergelegd. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 januari 2006 bij zijn besluit van 19 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond.
2.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
2.2. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij de medische grondslag van het bestreden besluit kon onderschrijven en dat het Uwv terecht geen medische urenbeperking noodzakelijk heeft geacht.
2.3. Ook met de arbeidsdeskundige grondslag van het besluit kon de rechtbank zich verenigen, zij het dat zij van oordeel was dat de vereiste toelichting bij de aan de schatting ten grondslag liggende functies eerst in beroep, en derhalve te laat, is gegeven.
3.1. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant in essentie dezelfde grieven naar voren gebracht als in eerste aanleg. Wederom is gewezen op de in beroep overgelegde brief van behandelend psychiater F. Kaya van 29 januari 2007. Gelet op de in die brief door Kaya neergelegde informatie had de rechtbank volgens appellant dienen te concluderen dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Appellant heeft aangevoerd dat met zijn vermoeidheidsklachten, welke ook kunnen zijn veroorzaakt door zijn lichamelijke situatie, niet danwel onvoldoende, rekening is gehouden.
Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige aan te wijzen die nader kan rapporteren over zijn gezondheidssituatie en de bij hem bestaande beperkingen per de in geding zijnde datum.
3.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank en is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellant door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De Raad onderschrijft de reactie van bezwaarverzekeringsarts Laros op de in beroep overgelegde informatie van de behandelend psychiater Kaya. Terecht heeft deze arts gesteld dat het schrijven van Kaya geen nieuwe medische feiten of informatie bevat waarmee bij het vaststellen van de belastbaarheid ten onrechte geen rekening is gehouden. De Raad heeft ook overigens in de stukken niet enig objectief-medisch aanknopingspunt gevonden om appellant te kunnen volgen in zijn opvatting dat hij niet in staat is 40 uur per week te werken. De Raad stelt zich in dit verband achter de reactie van Laros van 2 februari 2007 waarin deze arts aangeeft dat het de professionele deskundigheid van een verzekeringsarts is om een uitspraak te doen over de belastbaarheid.
3.3. In het vorenstaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om het verzoek van appellant tot benoeming van een deskundige te honoreren.
3.4. De Raad acht - evenals de rechtbank - de passendheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies afdoende toegelicht met het rapport van de arbeidsdeskundige P. Schipper van 13 januari 2007.
3.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) A. de Gier.
KR