ECLI:NL:CRVB:2008:BG5593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1387 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor functie productiemedewerker industrie

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant verlaagd van 80-100% naar 35-45%, wat appellant betwistte. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een nieuw besluit. De Centrale Raad van Beroep moest nu beoordelen of de functie van productiemedewerker industrie geschikt was voor appellant, gezien zijn medische beperkingen.

De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de functie productiemedewerker industrie, die appellant in hoger beroep betwistte, voldoende gemotiveerd was door de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad concludeerde dat de functie, ondanks een geringe overschrijding van de belasting op het aspect kort-cyclisch buigen, niet als ontoelaatbaar zwaar voor appellant kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat de medische situatie van appellant buiten de omvang van het geding viel, en dat de geschiktheid van de functie pas in hoger beroep voldoende was onderbouwd.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen ervan in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 7 november 2008 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

07/1387 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2007, 06/2567 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. Voor appellant is mr. Wolter verschenen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 15 juni 2005 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 14 augustus 2005 gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% verlaagd naar 35 tot 45%. Het verklaarde het bezwaar van appellant hiertegen ongegrond bij besluit van 10 november 2005. De rechtbank verklaarde het tegen dat besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 17 juli 2006 gegrond, vernietigde het besluit van 10 november 2005 en droeg het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er weliswaar geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) neergelegde beperkingen van appellant en dat de meeste van de geselecteerde functies zowel in medisch als in arbeidskundig opzicht als voor appellant geschikt kunnen worden aangemerkt, maar dat dit zonder nadere motivering niet geldt voor de functie productiemedewerker industrie (met functienummer 3693-3333-001 onder SBC-code 111180) die op het aspect kortcyclisch buigen een belasting kent die niet blijft binnen de in de FML vermelde beperkingen, zodat deze functie niet aan de schatting ten grondslag kon worden gelegd. Met slechts twee resterende functies voldeed de schatting niet langer aan het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
1.2. Tegen de uitspraak van de rechtbank is geen rechtsmiddel aangewend. Bij besluit van 24 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant beslist. Op basis van een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 juli 2006 handhaafde het Uwv het standpunt dat appellant met zijn beperkingen in staat is de functie productiemedewerker industrie te verrichten.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en opnieuw zowel de medische als de arbeidskundige kant van de schatting ter discussie gesteld.
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat met de uitspraak van 17 juli 2006, waartegen appellant geen hoger beroep instelde en waarin de door appellant tegen de medische grondslag van het besluit van 10 november 2005 ingebrachte gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud werden verworpen, in rechte is komen vast te staan dat appellant is beperkt als aangegeven in de FML van 31 maart 2005. Ook is rechtens komen vast te staan dat appellant voldoet aan de gestelde opleidingseisen van de functies die het Uwv aan de schatting ten grondslag legde, zodat alleen te beoordeling is het antwoord op de vraag of de functie productiemedewerker industrie gelet op de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige als voor appellant geschikt kan worden beschouwd. De rechtbank heeft deze vraag, mede gelet op het ontbreken van een betwisting door appellant van de juistheid van de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 juli 2006 bevestigend beantwoord en het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de verlaging van zijn uitkering nog steeds een toereikende arbeidskundige grondslag ontbeert. Ter zitting heeft de gemachtigde daaraan toegevoegd dat het Uwv in ieder geval niet eerder dan met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 januari 2007 – en dus te laat – voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de functie productiemedewerker industrie een passende functie zou zijn.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Ook de Raad is van oordeel dat het geschil is beperkt tot de vraag of de functie productiemedewerker industrie (met functienummer 3693-3333-001 onder SBC-code 111180, hierna: soldering technician) gelet op de belasting op het aspect kort-cyclisch buigen voor appellant geschikt is. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot zijn medische situatie valt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, buiten de omvang van het geding.
4.3. De verzekeringsarts P. Kalshoven heeft in de FML van 31 maart 2005 aangegeven dat appellant sterk beperkt is op het item 4.11 (frequent buigen tijdens het werk) in die zin dat hij zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 50 keer kan buigen. Op item 4.10 van de FML beperkte de verzekeringsarts de belasting voor buigen tot ongeveer
60 graden. Het Resultaat functiebeoordeling van de functie soldering technician vermeldt dat de functionaris dagelijks tijdens 8 werkuren 60 maal ongeveer 30 graden moet buigen. In de rapportage van 2 januari 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige M.N.J. Kollaard uiteen gezet dat in de functie soldering technician weliswaar sprake is van een
– overigens geringe – overschrijding van het aantal malen dat per uur moet worden gebogen, maar dat de mate waarin gebogen moet worden zeer gering is terwijl bovendien sprake is van buigen in een zittende houding. Daarmee is sprake van een marginaal hogere belasting die voor appellant niet structureel te zwaar is, zodat van een ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid van appellant geen sprake is.
4.4. Met de aanvullende toelichting heeft bezwaararbeidsdeskundige Kollaard naar het oordeel van de Raad voldoende aannemelijk gemaakt dat soldering technician een voor appellant geschikte functie is. Dat betekent dat het Uwv de schatting ook op deze functie kon doen steunen en aan die schatting voldoende functies ten grondslag lagen. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant niet.
4.5. De Raad is wel met appellant van oordeel dat de geschiktheid van de functie soldering technician eerst in beroep, en dus na de totstandbrenging van het bestreden besluit, voldoende is gemotiveerd. Nu het Uwv onder verwijzing naar die rapportage in hoger beroep het bestreden besluit heeft voorzien van een juiste grondslag en toereikende onderbouwing, bestaat er wel aanleiding om de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen, zij het onder instandlating van de rechtsgevolgen ervan.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 644, - voor verleende rechtsbijstand in beroep en op eveneens € 644,- voor rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,- , te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van in totaal € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Rijnen.
RB