ECLI:NL:CRVB:2008:BG4973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-299 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van appellant om de WAO-uitkering van betrokkene te herzien, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende had onderbouwd dat er geen urenbeperking voor betrokkene nodig was, ondanks de medische klachten die zij had. Betrokkene had last van moeheid, pijn en concentratieproblemen, maar de rechtbank vond dat er geen reden was om aan te nemen dat deze klachten een urenbeperking rechtvaardigden.

Tijdens de zitting op 26 september 2008 werd betrokkene bijgestaan door haar advocaat, mr. A. van Os. De Raad heeft de medische rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige in overweging genomen. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen noodzaak was voor een urenrestrictie, omdat betrokkene in staat was om haar werkzaamheden te verrichten en haar klachten goed te managen. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet kon standhouden, omdat de medische gegevens en het dagverhaal van betrokkene niet wezenlijk ondersteunden dat er een urenbeperking nodig was.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit in stand gelaten. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.288,= bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 7 november 2008 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken.

Uitspraak

07/299 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 1 december 2006, 06/1367 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. van Os, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. E.T.B. van der Werf. Betrokkene is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Os.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van appellant van 13 november 2006, waarbij appellant de WAO-uitkering van betrokkene per 4 maart 2006 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35% gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene dient te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat (de bezwaarverzekeringsarts van) appellant niet heeft onderbouwd dat ten aanzien van betrokkene geen urenbeperking behoeft te worden aangenomen. De rechtbank heeft erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft opgemerkt dat de combinatie van de verschijnselen die het gevolg zijn van de aandoening, zoals moeheid, pijn en concentratieproblemen wel tot energievermindering kunnen leiden, maar dat gelet op de arbeidsprestatie en het dagverhaal van betrokkene daarvan geen sprake is. Ook uit preventief oogpunt is geen reden voor een urenbeperking omdat betrokkene weet om te gaan met haar klachten, beperkingen en energie. De rechtbank kan deze motivering niet volgen aangezien betrokkene “op” is na twee dagen werken en thuis bar weinig doet. De rechtbank heeft voorts de vraag opgeworpen of de arbeidskundige beoordeling aan de te stellen eisen voldoet.
2.1. Appellant heeft hiertegen aangevoerd dat bij betrokkene geen sprake is van een aandoening waarbij een urenbeperking moet worden aangenomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant rapportages van de zwaarverzekeringsarts van 6 december 2006 en 19 juni 2008 alsmede van de bezwaararbeidsdeskundige van
23 maart 2007 overgelegd.
2.2. Betrokkene heeft aangegeven dat het huidige aantal uren dat zij werkt (18 uren per week) maximaal is. In het verleden is wel een urenbeperking aangenomen en de klachten zijn niet afgenomen. Zij heeft er op gewezen dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst verstopte beperkingen zijn opgenomen en dat de belasting in de geduide functies haar belastbaarheid te boven gaat. Zij heeft onvoldoende werkervaring op HBO-niveau om de functie arbeidsdeskundige te verrichten.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Betrokkene is op 13 oktober 2005 bij de verzekeringsarts op het spreekuur geweest. De verzekeringsarts heeft een uitvoerige anamnese afgenomen en het dagverhaal uitgevraagd. Zij heeft als diagnose gesteld whiplash, bekkeninstabiliteit en adipositas. In haar beschouwing is zij tot de conclusie gekomen dat er geen noodzaak is voor een urenrestrictie gezien de aard van het ziektebeeld en de dagindeling behoudens een restrictie ten aanzien van nachtdiensten. De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene tijdens de hoorzitting gezien en heeft kennis genomen van de door haar in bezwaar overgelegde informatie, waaronder een brief van de chiropractor van betrokkene. In zijn rapportage van 13 april 2006 toetst hij de drie indicaties voor een urenbeperking: energetisch, beschikbaarheid en preventief. Hij concludeert dat er geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met energieverlies. In het individuele geval kán de aandoening door een combinatie van moeheid, pijn en concentratieproblemen leiden tot energievermindering. Gelet op het dagverhaal en het feit dat de arbeidsprestatie goed is en betrokkene nooit verzuimd heeft in haar werk is daarvan in het geval van betrokkene geen sprake. Ook in beschikbaarheid ziet de bezwaarverzekeringsarts geen argumenten voor een urenbeperking. Ten slotte acht hij het punt preventief bij betrokkene niet aan de orde omdat zij weet hoe zij moet omgaan met haar klachten, beperkingen en energie: zij dient een keus te maken tussen (fulltime) werken en taken ten behoeve van gezin en huishouding.
3.2. Anders dan de rechtbank is de Raad door deze rapportages voldoende overtuigd dat bij betrokkene geen redenen bestaan voor het aannemen van een urenbeperking. Uit het dagverhaal zoals dat door de verzekeringsarts is opgetekend blijkt dat betrokkene naast haar werkzaamheden in het onderwijs haar eigen kinderen verzorgt, enig huishoudelijk werk doet, boodschappen doet en eten kookt. Voorts blijkt daaruit dat betrokkene op de dagen dat zij niet werkt in de middag twee uur op bed ligt voor haar bekken en niet omdat zij moe is; voor een urenbeperking vanwege het energetische aspect is dan ook geen reden.
Dat betrokkene, zoals zij zelf stelt, na twee dagen werken “op” is, is haar eigen, subjectieve, beleving en wordt niet ondersteund door medische gegevens. De stelling van betrokkene dat uit preventief oogpunt een urenbeperking noodzakelijk is vindt evenmin steun in de beschikbare medische gegevens.
3.3. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van appellant met betrekking tot de medische situatie van betrokkene voor onjuist te houden.
3.4. Voor zover in de Functionele Mogelijkheden Lijst op de aspecten 4.13, 5.5, 5.6 en 5.7 verstopte beperkingen zijn opgenomen is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 23 maart 2007 voldoende heeft toegelicht dat geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene.
De toelichting op aspect 5.2 dat betrokkene tijdens het zitten moet kunnen vertreden is als een beperking te beschouwen. Naar het oordeel van de Raad is in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 23 maart 2007 ook voldoende toegelicht dat de geduide functies op dit punt de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden aangezien er in die functies voldoende mogelijkheden tot vertreden zijn.
Ook de door betrokkene gestelde overschrijding van de belastbaarheid in de functie autoverkoper ziet de Raad niet. In deze functie moeten een paar keer per week auto’s in of uit de showroom worden geduwd of verplaatst. De toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige dat de auto’s met behulp van collega’s of door middel van het rijden ermee op een andere plek gezet kunnen worden acht de Raad voldoende om aan te kunnen nemen dat van overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene geen sprake is.
3.5. De stelling van betrokkene dat zij niet voldoet aan de eis voor de functie van arbeidsdeskundige van vier jaar werkervaring op HBO-niveau slaagt evenmin. Betrokkene heeft in 2002 haar diploma van de PABO-opleiding behaald en werkt sindsdien op HBO-niveau. Bovendien wordt de eis van vier jaar werkervaring op HBO-niveau alleen in de functie met nummer 9071-9992-001 gesteld; ook zonder dit functienummer resteren voldoende arbeidsplaatsen om de schatting op te baseren.
3.6. Ook het arbeidskundige deel van de schatting houdt dus stand.
4.1. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep doel treft. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover deze is aangevochten. De Raad zal voorts het inleidende beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en de rechtsgevolgen daarvan in stand laten aangezien de toereikende motivering van dat besluit pas in hoger beroep middels de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 23 maart 2007 is gegeven.
4.2. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,=.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,=, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 38,= vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Rijnen.
TM