ECLI:NL:CRVB:2008:BG4277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1393 WAO + 08/4979 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die zijn WAO-uitkering betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 november 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2007. De appellant ontving sinds 3 november 1999 een WAO-uitkering, maar deze werd door het Uwv ingetrokken na een herbeoordeling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen medische beletselen waren voor de appellant om 40 uur per week te werken, en dat de FML de belastbaarheid van de appellant correct weergaf. De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen, niet gevolgd. De deskundige had aangegeven dat de appellant in staat was om 40 uur per week te werken zonder beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beroepsgronden van de appellant niet inhoudelijk aan de orde konden komen. De Raad oordeelde dat het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering in te trekken standhield, en dat de appellant in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks zijn eerdere arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de appellant, gezien zijn opleiding en langdurig verblijf in Nederland, in staat moest worden geacht om schriftelijke instructies te volgen, wat essentieel was voor de geduide functies.

Uitspraak

07/1393 WAO en 08/4979 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2007, 05/1793 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.A. Lelijveld, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2008. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die voor zijn uitval werkzaam was als schoonmaker, ontving sedert 3 november 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %. Na een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2004 de WAO-uitkering met ingang van 28 december 2004 ingetrokken. Aan dit besluit lag ten grondslag een rapportage van 13 oktober 2004 van de arts P. Brock, die geen ziekte of gebrek in de zin van een depressie of psychose aanwezig achtte en de beperkingen van appellant voortvloeiend uit persoonlijkheidsaspecten in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) tot uitdrukking bracht, alsmede een rapportage van
27 oktober 2004 van de arbeidsdeskundige H.G.P. van der Hoogte, die de theoretische arbeidsongeschiktheid aan de hand van voor appellant passende functies berekende op minder dan 15 %.
1.2. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 22 juli 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant een rapportage ingebracht van de zenuwarts H. Loen van 18 november 2005. Deze specialist, bij wie appellant sedert mei 2005 in behandeling is, heeft naast persoonlijkheidsproblemen als diagnose gesteld chronische spannings- en depressieve klachten bij een sinds kort gestopt alcoholmisbruik. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend en de psychiater R. Tonneijck verzocht te rapporteren. De deskundige heeft de rechtbank laten weten dat bij zijn onderzoek van appellant op 5 juli 2006 weinig pychiatrische problematiek naar voren is gekomen. Hij is van mening dat bij appellant sprake is van beperkingen in sociaal en emotioneel opzicht als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis en onderschrijft de belastbaarheid van appellant als neergelegd in de FML. Tot het verrichten van de geduide functies acht hij appellant in staat. Op de vraag van de rechtbank of appellant op 28 december 2004 in staat was om 40 uur per week te werken, heeft de deskundige als volgt gereageerd:
‘Gezien het feit dat betrokkene reeds langdurig uit het arbeidsproces is en het jarenlang gehonoreerd is dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is en dus bevestigd is in zijn “geïvalideerde” toestand van dusdanige aard, dat betrokkene nu nauwelijks enige activiteit verricht en bij de geringste aansporing daartoe altijd in agressief gedag kan vervallen. Er is zeker een enorme secundaire ziektewinst ontstaan. Om van betrokkene nu echter meteen weer te verlangen dat hij 40 uur gaat werken, zal voor hem een te grote overgang zijn, met als gevolg dat zijn klachten verder zullen toenemen, hetgeen voor hem en zijn omgeving een onmogelijke situatie zal worden. Ik acht het daarom reëel om vooralsnog hem een urenbeperking te geven voor 20 uur, waarna na 1 jaar van hem redelijkerwijs verlangd kan worden dat hij weer in staat is tot 40 uur loonvormende arbeid. Vanuit de psychiatrische diagnose sec kan gesteld worden dat betrokkene in staat is tot 40 uur loonvormende arbeid met de beperkingen die hem zijn opgelegd door de arbeidsdeskundige.’
2.2. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het oordeel dat er voor appellant geen medische beletselen zijn om gedurende 40 uur per week passende arbeid te verrichten en dat in het kader van een re-integratietraject door een in te schakelen re-integratiecoach aandacht kan worden besteed aan een opbouw van het aantal arbeidsuren per week als door de deskundige voorgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de deskundige dat de FML de belastbaarheid van appellant juist weergeeft en geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet onjuist is.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat een voldoende onderbouwing van de passendheid van de geduide functies ontbreekt, omdat de aan de schatting ten grondslag liggende formulieren Resultaat Functiebeoordeling niet voorzien zijn van markeringen. De rechtbank heeft het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met het motiveringsbeginsel neergelegd in artikel 7:12 van die wet vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen.
2.4. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 6 augustus 2007 een nieuw besluit genomen. De ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant is gehandhaafd nadat de bezwaararbeidsdeskundige J. Oosterveld met een rapportage van 30 juli 2007 de eerder geduide functies na overleg met de bezwaarverzekeringsarts
W.M. Koek opnieuw had beoordeeld, enkele functies had laten vervallen en eventuele overschrijdingen van de belastbaarheid in de resterende functies nader had toegelicht.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Hij heeft gesteld dat uit de rapportage van de deskundige kan worden afgeleid dat aan een urenbeperking een medisch argument ten grondslag ligt, waar de deskundige heeft aangegeven dat het verrichten van arbeid gedurende 40 uur per week zou kunnen leiden tot een toename van de klachten van appellant. Tegen het besluit van 6 augustus 2007 heeft hij voorts aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn, omdat appellant niet voldoet aan de eis van het kunnen lezen van de Nederlandse taal.
3.2. De Raad heeft met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb het besluit van 6 augustus 2007, waartegen namens appellant al beroep was ingesteld bij de rechtbank, in de procedure betrokken.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. De Raad volgt appellant niet in zijn opvatting dat op medische gronden een urenbeperking is aangewezen. Met de rechtbank en het Uwv is de Raad van oordeel dat uit de rapportage van de ingeschakelde deskundige – wiens oordeel, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgens vaste rechtspraak wordt gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken – voldoende duidelijk volgt dat bij appellant geen psychische beperkingen bestaan van zodanige omvang dat de FML moest worden aangepast. De deskundige heeft zonder voorbehoud ingestemd met de FML, waarin de verzekeringsarts onder rubriek 6 (werktijden) had aangegeven dat appellant gemiddeld tenminste 8 uur per dag en gemiddeld tenminste 40 uur per week kan werken. De Raad onderkent dat de opmerking van de deskundige over een geleidelijke werkinpassing tendeert naar een tijdelijke urenbeperking, maar acht van doorslaggevende betekenis dat de deskundige in zijn rapportage heeft vastgelegd dat appellant ‘vanuit de psychiatrische diagnose sec’ in staat is tot het verrichten van passende arbeid zonder enige beperking van het aantal arbeidsuren per dag of per week.
4.3. De aangevallen uitspraak dient dus te worden bevestigd.
4.4. Met betrekking tot het besluit van 6 augustus 2007 overweegt de Raad, onder verwijzing naar hetgeen onder overweging 4.2 is opgemerkt, dat de medische beroepsgronden van appellant niet inhoudelijk aan de orde kunnen komen.
4.5. Appellant heeft de passendheid van de functies met Sbc-code 111180 (productiemedewerker industrie) en Sbc-code 272020 (wasserijmedewerker) ter discussie gesteld omdat hij niet zou kunnen voldoen aan de opleidingseis van het kunnen lezen van de Nederlandse taal. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant gelet op de naar eigen zeggen in Marokko genoten schoolopleiding en zijn verblijf in Nederland vanaf 1990 in staat moet worden geacht om schriftelijke instructies te kunnen volgen als blijkens de Arbeidsmogelijkhedenlijst (AML) is vereist in de onder Sbc-code 111180 vallende functie van soldering technician. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv. De Raad kan appellant niet volgen in zijn opvatting dat in de functies onder Sbc-code 272020 een opleidingseis zou gelden waaraan appellant niet zou kunnen voldoen. In de AML staat bij de functie van wasserijmedewerker geen taaleis vermeld.
4.6. Gelet op het vorenstaande kan het besluit van 6 augustus 2007 standhouden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 6 augustus 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Rijnen.
TM