ECLI:NL:CRVB:2008:BG3623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5601 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering te verlagen ongegrond verklaarde. Appellant, die als conciërge werkte, was sinds 30 augustus 2001 arbeidsongeschikt door diverse pijnklachten. Na een herbeoordeling door verzekeringsarts N. Sarnevesht op 21 februari 2005, werd geconcludeerd dat er enige beperkingen waren, maar geen aanleiding voor een urenbeperking. Het Uwv trok daarop de WAO-uitkering van appellant per 2 mei 2005 in.

In de bezwaarfase werd door bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink een rapport opgesteld, waarin hij de conclusie van de verzekeringsarts grotendeels steunde, maar met minder beperkingen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts goed gemotiveerd waren. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij de aan hem voorgehouden functies niet kon volhouden, mede omdat hij al jarenlang niet meer had deelgenomen aan het arbeidsproces.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de bezwaarverzekeringsarts de door hem opgevraagde informatie had meegewogen. De Raad zag geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

06/5601 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2006, 06/99 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 6 november 2006 heeft bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes een aanvullende motivering gegeven op de signaleringen in de door de arbeidskundige geselecteerde functies.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als conciërge en is op 30 augustus 2001 voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens diverse pijnklachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd appellant met ingang van
29 augustus 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, (uiteindelijk) berekend naar een mate van 35 tot 45%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts N. Sarnevesht appellant op 21 februari 2005 onderzocht en in zijn rapportage geconcludeerd dat er enige beperkingen zijn ten aanzien van zwaar fysiek werk en mentaal belastende werkomstandigheden. Sarnevesht ziet op basis van zijn onderzoek geen aanleiding meer voor een beperking in het aantal uren. De voor appellant vastgestelde mogelijkheden en beperkingen zijn weergegeven in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 21 februari 2005. Aan de hand van de FML en de arbeidsmogelijkhedenlijst van 24 februari 2005 heeft arbeidsdeskundige M.G.P.H. Neis functies geselecteerd. In het door Neis op 1 maart 2005 opgemaakte rapport is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op nihil. Bij besluit van 1 maart 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante ingaande 2 mei 2005 ingetrokken.
1.4. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink in zijn rapport van 25 oktober 2005 na weging van de dossiergegevens, de informatie van de huisarts en de bevindingen van eigen lichamelijk onderzoek geconcludeerd dat hij zich in grote lijnen kan vinden in de beoordeling door de verzekeringsarts, doch dat hij iets minder beperkingen voorstaat. De beperkingen voor samenwerken en ’s nachts werken komen te vervallen. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat ernstige afwijkingen ontbreken en ook de aard van de aandoening geen urenbeperking rechtvaardigt. De bezwaarverzekeringsarts heeft overeenkomstig zijn bevindingen op 25 oktober 2005 een nieuwe FML opgesteld.De bezwaararbeidsdeskundige J.L. Rodriguez Lopez heeft wederom het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en is tot de conclusie gekomen dat het resultaat van de arbeidskundige beoordeling niet wijzigt.
1.5. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 maart 2005 bij zijn besluit van 29 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij gesteld dat hij de aan hem voorgehouden functies niet de gehele dag kan volhouden, dit mede gelet op het feit dat hij al jarenlang niet meer heeft deelgenomen aan het arbeidsproces.Het heeft appellant zeer verbaasd dat hij, zonder merkbare verbetering in zijn gezondheidssituatie, dan wel afname van zijn beperkingen niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest, en dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts naar behoren zijn gemotiveerd.
3.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat de functie wikkelaar ten onrechte aan de schatting ten grondslag is gelegd omdat bij de aspecten “4.14.0 tillen of dragen” en “4.15.0 frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk” sprake is van een overschrijding van de normaalwaarde zonder dat is toegelicht dat de belasting binnen de belastbaarheid blijft. De functies machinaal metaalbehandelaar en machinaal verspaner kunnen niet voor de afschatting worden gebruikt omdat de urenomvang van deze functies buiten de bandbreedte, zoals beschreven in het Besluit uurloonschatting 1999, valt.
3.3. Vervolgens heeft de rechtbank de overige functies die op de arbeidsmogelijkhedenlijst staan vermeld beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de functies productiemedewerker industrie, productiemedewerker confectie en samensteller kunststof en rubberindustrie als passend kunnen worden aangemerkt en derhalve voor de schatting mogen worden gebruikt. Gelet hierop heeft de rechtbank de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd bevestigend beantwoord.
4. In hoger beroep handhaaft appellant hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. Hij blijft van mening dat er geen aanleiding is om de medische urenbeperking te laten vervallen en dat hij de drie overgebleven functies niet kan verrichten.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. De Raad acht het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig. Blijkens de desbetreffende rapporten heeft zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts bij appellant lichamelijk onderzoek verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door hem bij de huisarts opgevraagde informatie meegewogen. De Raad ziet geen redenen om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts over de beperkingen en is van oordeel dat deze arts voldoende heeft gemotiveerd dat in medisch opzicht een urenbeperking niet langer gerechtvaardigd is. Van de kant van appellant is verder geen medische informatie in geding gebracht.
5.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad dat dat besluit in ieder geval kan worden gedragen door de drie functies die de rechtbank passend heeft geacht. Het bestreden besluit berust daarmee op een voldoende arbeidskundige grondslag.
5.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C.A. Wit.
TM