[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 september 2006, 06/708 (hierna: aangevallen uitspraak),
het college van Dijkgraaf en Heemraden van het Waterschap Zuiderzeeland (hierna: college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen schriftelijk een aantal vragen voorgelegd. Partijen hebben daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2008. Namens appellant is verschenen mr. J.W.C. van Kleef, verbonden aan Van Kleef & Partners te Boskoop. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Blanken, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1947, is, als uitvloeisel van een in november 2002 gesloten vaststellingsovereenkomst, met ingang van 1 december 2002 ontheven uit zijn functie van secretarisdirecteur van het waterschap Zuiderzeeland en geplaatst in de functie van adviseur in algemene dienst. Met ingang van dezelfde datum is hij vrijgesteld van de verplichting om werkzaamheden voor het waterschap te verrichten. Tot aan de datum waarop appellant met zogenoemd FPU-ontslag zou gaan zou hij - kort gezegd - 90% van zijn bezoldiging ontvangen.
1.2. Naar aanleiding van rechtspraak met betrekking tot de heffing van belasting over het salaris van niet-actieve medewerkers, heeft het college appellant bij brief van 23 december 2005 laten weten dat per 1 januari 2006 een wijziging in de berekening van de belastingheffing zal plaatsvinden. Het college heeft daarbij toegelicht dat appellant tot op dat moment bij de Belastingdienst werd ingedeeld in de zogenoemde witte tabel die wordt gebruikt voor de heffing van loonbelasting en premie volksverzekeringen bij loon uit tegenwoordige arbeid, in welke tabel dan ook de arbeidskorting wordt toegepast. Door de genoemde rechtspraak wordt het salaris dat non-actieve medewerkers ontvangen gezien als loon uit vroegere dienstbetrekking, zodat daarop de zogenoemde groene tabel van toepassing is. Conform die tabel wordt er geen arbeidskorting toegepast bij de berekening van de loonbelasting en de premie volksverzekeringen. Met ingang van 1 januari 2006 zal op het salaris van appellant dan ook de groene tabel worden toegepast, hetgeen betekent dat de loonbelasting en de premie volksverzekeringen hoger zullen zijn en dus het netto salaris lager.
1.3. Appellant heeft tegen de brief van 23 december 2005 bezwaar gemaakt. Appellant heeft daarbij onder meer verwezen naar de afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot de non-activiteit van appellant. Op 20 maart 2006 heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op dit bezwaar. Het college heeft hangende het beroep bij de rechtbank geen besluit op het bezwaar genomen. Wel heeft het college in verweer gesteld dat de brief van 23 december 2005 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens het college behelst die brief een mededeling van het college over een besluit van de Belastingdienst.
2. De rechtbank heeft het standpunt van het college onderschreven, het beroep van appellant gegrond verklaard, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van de weigering van het college om te besluiten op het bezwaar van appellant. Tevens heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van appellant en tot vergoeding van het griffierecht.
3.1. Ter zitting is namens appellant meegedeeld dat de heffing volgens de groene tabel op zich - waarover inmiddels bij de belastingrechter is geprocedeerd - in dit geding niet meer aan de orde is. Appellant heeft voorts betoogd dat in de brief van 23 december 2005 een impliciete weigering van het college ligt besloten om te overleggen over een mogelijke aanpassing van de vaststellingsovereenkomst vanwege de veranderde opvatting van de Belastingdienst, waartegen zijn bezwaarschrift zich ook richtte.
3.2. Het college stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een niet-ontvankelijk bezwaarschrift. Volgens het college kan niet worden gesproken van een impliciete weigering als door appellant bedoeld.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. De brief van 23 december 2005 bevat de mededeling dat vanaf 1 januari 2006 op de bezoldiging van appellant de groene tabel zal worden toegepast. Anders dan appellant ter zitting heeft betoogd valt in die brief niet een impliciete weigering te lezen om de inhoud van de vaststellingsovereenkomst uit 2002 te herzien. Daarbij wijst de Raad er nog op dat ook het feit dat over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, bezien in relatie tot de toepassing van de groene tabel, naar aanleiding van een expliciet verzoek daartoe van appellant, besluitvorming heeft plaatsgevonden, gevolgd door bezwaar, beroep en hoger beroep, waarin het college zich op geen enkel moment op het thans door appellant ingenomen standpunt heeft gesteld, er niet op duidt dat het college een dergelijk verzoek eerder impliciet heeft geweigerd of heeft willen weigeren.
4.2. De rechtbank heeft derhalve, nu de brief van 23 december 2005 niet de door appellant bepleite impliciete weigering bevat, het bezwaar daartegen terecht niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak kan dan ook in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep op grond van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en H.G. Rottier en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2008.