[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 februari 2007, 05/1847 en 05/1862 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 oktober 2008
Namens appellante heeft mr. P. Ograjensek, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2008. Voor appellante is verschenen mr. L.E.I.K. Jaminon, kantoorgenoot van mr. Ograjensek. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 6 juni 2004 heeft [C.] (verder: [C.]) mede ten behoeve van appellante een aanvraag ingediend om bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Daarnaast heeft [C.] op 11 augustus 2004 verzocht om voorschotten tot een bedrag van € 1.000,-- per maand. Het College heeft vervolgens bij wijze van voorschot bijstand verleend in de vorm van een renteloze lening tot een bedrag van € 3.200,--.
1.2. Bij besluit van 2 november 2004 heeft het College de aanvraag van 6 juni 2004 afgewezen. Appellante heeft geen bezwaar ingediend tegen dit besluit.
1.3. Bij besluit van 29 juli 2005 heeft het College met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet werk en bijstand (WWB) de verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 3.200,-- van appellante teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 10 oktober 2005 zijn de bezwaren tegen het besluit van 29 juli 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante en [C.] tegen het besluit van 10 oktober 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de WWB is het College bevoegd om bij wijze van voorschot bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat. Artikel 59, eerste lid, van de WWB bepaalt dat onverminderd artikel 58 de kosten van bijstand van alle gezinsleden kunnen worden teruggevorderd, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend. Artikel 59, derde lid, van de WWB, voor zover hier van belang, bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
4.2. De Raad stelt voorop dat, nu de aanvraag om algemene bijstand door [C.] mede ten behoeve van appellante is ingediend, er van dient te worden uitgegaan dat de door [C.] gevraagde voorschotten op die uitkering zijn verleend aan appellante en [C.] tezamen.
4.3. Uit het in rechte vaststaande besluit van 2 november 2004, waarbij de aanvraag om bijstand van 6 juni 2004 is afgewezen, volgt dat geen recht op bijstand bestaat. Hieruit vloeit voort dat het College op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB bevoegd was over te gaan tot terugvordering van de kosten van de verleende voorschotten.
4.4. Het College voert blijkens de Beleidsregels terugvordering en verhaal WWB het beleid dat, indien de bijstand ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt teruggevorderd. De kosten van bijstand worden van alle gezinsleden teruggevorderd indien de bijstand aan een gezin is verleend. Er wordt slechts van terugvordering afgezien indien het bedrag van de vordering € 125,-- of minder bedraagt of indien er sprake is van dringende redenen. Naar het oordeel van de Raad gaat dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. De Raad stelt voorts vast dat het College in overeenstemming met zijn ten tijde van het besluit van 10 oktober 2005 geldende beleid heeft gehandeld.
4.5. De grief dat appellante zelf geen aanvraag om een voorschot heeft ingediend en evenmin op de hoogte was van de aanvraag van [C.] kan niet leiden tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Raad dat de voorschotten aan appellante en [C.] als gezin zijn verleend, zodat de kosten daarvan op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB gelezen in verbinding met artikel 59, eerste lid, van de WWB zowel van appellante als van [C.] kunnen worden teruggevorderd, en zij ingevolge artikel 59, derde lid, van de WWB hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling. In dit verband acht de Raad relevant op te merken dat appellante blijkens de gedingstukken tot twee maal toe getekend heeft voor de ontvangst van een voorschot, hetgeen erop wijst dat zij wel degelijk ervan op de hoogte was dat mede ten behoeve van haar om die voorschotten was gevraagd. Appellante kan zich derhalve niet met vrucht beroepen op het vertrouwensbeginsel.
4.6. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak - voor zover daarbij het beroep van appellante ongegrond is verklaard - voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.