[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 7 juni 2007, 06/3635 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 oktober 2008
Namens appellante heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 07/4415 WWB plaatsgevonden op 30 september 2008. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. Ooievaar, werkzaam bij de gemeente Hoorn. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 20 maart 2006 heeft het College appellante - voor zover in dit geding van belang - medegedeeld dat zij is aangemeld bij Werk Direct ten einde arbeidsritme op te bouwen. Bij besluit op bezwaar van 11 mei 2006 - voor zover in dit geding van belang - heeft het College de aanmelding bij Werk Direct gehandhaafd.
1.2. Bij brief van 27 oktober 2006 heeft het College appellante gewezen op het feit dat zij door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) in fase 1 is ingedeeld en daarmee direct bemiddelbaar is voor arbeid. Ook heeft het College appellante bij de voornoemde brief bericht dat zij verplicht is mee te werken aan het project Werk Direct en is zij uitgenodigd voor een intakegesprek op 8 november 2006.
1.3. Bij besluit van 21 november 2006 heeft het College het bezwaar tegen de brief van 27 oktober 2006 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar is gericht tegen een schriftelijke mededeling, die niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 november 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het College appellante met de mededeling in de brief van 27 oktober 2006 er op heeft gewezen dan wel aan heeft herinnerd dat voor haar de arbeidsverplichting geldt en dat deze brief niet op enig rechtsgevolg is gericht.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de uitspraak gekeerd. Daarbij stelt zij zich op het standpunt dat de mededeling, dat zij als direct bemiddelbaar voor arbeid wordt beschouwd en dat zij dient mee te werken aan het project Werk Direct, moet worden aangemerkt als een op rechtsgevolg gericht besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de in de aangevallen uitspraak onder nummer 5 gegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hieraan nog toe dat de verplichting van appellante om mee te werken aan het project Werk Direct, welke verplichting kan worden aangemerkt als een concretisering van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB, reeds is neergelegd in het besluit van 20 maart 2006. Dit brengt mee dat de mededeling in de brief van 27 oktober 2006 er slechts toe strekt appellante er aan te herinneren dat de verplichting om mee te werken aan het project Werk Direct voor haar geldt.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.