[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 februari 2007, 06/2739 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Als bijlagen daarbij waren gevoegd de rapportages van 9 mei (de Raad begrijpt:) 2007 van bezwaararbeidsdeskundige
B. Gulmans en van 3 mei 2007 van bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Ausems.
1.1. Bij besluit van 29 december 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke voordien werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 22 oktober 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij besluit van 6 juni 2006 heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 29 december 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juni 2006, (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij de medische beperkingen, zoals vastgesteld door bezwaarverzekerings-arts Bockwinkel en blijkend uit de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 mei 2006, onderschrijft. De rechtbank heeft het onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig geoordeeld. De aan de schatting ten grondslag liggende functies werden door de rechtbank passend en voldoende toegelicht geacht.
3.1. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de lange duur van de gevalsbehandeling geleid heeft tot een groot bedrag aan onverschuldigd betaalde en teruggevorderde voorschotten krachtens de WAO. De FML is door de bezwaarverzekeringsarts ten nadele van appellant bijgesteld. Bij meerdere aan de schatting ten grondslag gelegde functies worden eisen gesteld waaraan appellant niet voldoet.
3.2. Het Uwv heeft de gronden van het hoger beroep gemotiveerd bestreden. Daarbij is verwezen naar de in rubriek I genoemde rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door verweerders bezwaarverzekeringsarts Bockwinkel zorgvuldig is geweest. Deze arts heeft zowel lichamelijk als psychisch onderzoek verricht. De in bezwaar namens appellant ingebrachte informatie van de huisarts en de longarts is daarbij betrokken. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat appellant wat betreft lopen, traplopen, zitten en staan meer beperkt is dan waar verzekeringsarts in opleiding H.P. Balk van uit is gegaan.
4.2. De Raad is van oordeel dat Bockwinkel terecht is uitgegaan van de werkinstructies CBBS 2005 gelet op de datum in geding. Deze werkinstructies beogen hooguit een correcte wijze van invulling van de FML door de verzekeringsarts, inclusief de inhoud en het gebruik van toelichtingen in het licht van de uitspraken van 9 november 2004 van de Raad (o.a. LJN: AR4717). Voor een verdere urenbeperking dan tot maximaal 8 uren per dag is op grond van de voorhanden zijnde medische stukken terecht geen aanleiding gezien.
4.3. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 22 december 2005 de zogenoemde signaleringen bij de functies toegelicht. Na overleg met de bezwaarverzekeringsarts heeft de bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans de signaleringen, ook wat betreft opleiding en huidcontact, besproken in zijn rapport van 2 juni 2006.
4.4. De Raad is van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht tot het verrichten van deze passend te achten functies. Daar waar de eis van een VMBO-diploma een onoverkomelijk bezwaar zou opleveren, resteren voldoende functies die appellant met zijn vooropleiding van ULO – weliswaar zonder diploma – en patronaatsdiploma beroepsgoederenvervoer zonder meer kan vervullen. Daarbij merkt de Raad op dat de taalvaardigheidseis Engels in de functies telefonist/receptionist slechts ziet op het kunnen doorverbinden met de desbetreffende afdeling. Het gaat dan om eenvoudige gesprekken waartoe appellant zonder meer in staat moet worden geacht.
4.4. Dat appellant beperkt zou zijn voor wat betreft het dragen van beschermende (rubber)handschoenen vanwege huidbezwaren vindt geen grondslag in de overgelegde medische stukken.
4.6. De Raad stelt met appellant vast dat het onderzoek door het Uwv vanaf het eerste medisch onderzoek op 15 december 2004 tot aan het primaire besluit van 29 december 2005 zeer lang heeft geduurd. Die enkele omstandigheid betekent echter niet dat het Uwv in strijd met de wettelijke bepalingen een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering aan appellant zou moeten verstrekken.
4.7. De lange behandelduur heeft ertoe geleid dat over een lange periode voorschotten krachtens de WAO zijn verstrekt, welke door het Uwv als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. Bij de verstrekking van voorschot heeft het Uwv de bepalingen van het Besluit einde wachttijd en uitlooptermijn WAO, WAZ en Wajong 1999 in acht genomen; zo heeft het Uwv bij brief van 24 november 2004 appellant gewezen op het voorlopige karakter van de voorschotverlening en de mogelijkheid van verrekening en terugvordering van een teveel ontvangen bedrag. Ook in deze omstandigheid ziet de Raad geen reden het bestreden besluit niet in stand te laten.
4.8. Gelet op het voorgaande treft het hoger beroep geen doel.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.